Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 26 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Aan eiser is in afwachting van een beslissing op de beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw voor een periode van maximaal zes maanden, van26 juni 2018 tot 26 december 2018, of zoveel korter tot het moment waarop op de ambtshalve beoordeling is beslist.
Overwegingen
29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw te verlenen:
de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;
het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het enkele feit dat eiser psychische problemen heeft die volgens eiser het gevolg zijn van hetgeen hij heeft gezien in Libië, onvoldoende is om in aanmerking te komen voor vergunningverlening op grond van paragraaf C2/3.3 van de Vc. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij met de buren dan wel de vrienden die slachtoffer zijn geworden, een hechte relatie had. Daarbij heeft verweerder voorts mogen betrekken dat het op voorhand ook niet aannemelijk is dat een dergelijke hechte band bestaat nu eiser gedurende een lange tijd, meer dan twintig jaar, weg was uit Libië en dat hij slechts twee weken weer in Libië heeft verbleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat in het geval van eiser niet is voldaan aan één van de bovengenoemde voorwaarden.