ECLI:NL:RBDHA:2018:9722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.9926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor Somaliër op basis van onvoldoende geloofwaardige identiteit en situatie in Mogadishu

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 mei 2018, is de aanvraag van een Somaliër voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er in Somalië, en specifiek in Mogadishu, geen uitzonderlijke situatie bestaat die bescherming onder artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 rechtvaardigt. De eiser, die zich had beroepen op bedreigingen door Al Shabaab, werd niet geloofwaardig geacht. De rechtbank concludeert dat de veiligheidssituatie in Mogadishu niet zodanig is dat er een reëel risico bestaat voor de eiser bij terugkeer. De rechtbank wijst ook het verzoek van de eiser om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie af, omdat deze vragen hypothetisch van aard zijn. De rechtbank stelt verder vast dat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig is, omdat hij in Nederland een andere naam en geboortedatum heeft opgegeven dan bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9926

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[vreemdeling] , eiser,

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

ProcesverloopBij besluit van 27 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Daarnaast is aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en is er geen uitstel van vertrek verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is de weigering eiser een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) toe te kennen.
2. Verweerder onderscheidt de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser:
  • Eiser heeft verklaard dat zijn naam [vreemdeling] is, dat hij geboren is op [geboortedatum] in Mogadishu, Somalië, dat hij moslim is en behoort tot de Hawiye;
  • Eiser heeft verklaard dat hij in Mogadishu auto’s poetste op een parkeerplek;
  • Eiser heeft verklaard dat hij door Al Shabaab is benaderd om met hen samen te werken;
  • Eiser heeft verklaard dat hij door Al Shabaab is meegenomen en uiteindelijk is vrijgelaten nadat hij had verklaard met hen samen te gaan werken;
  • Eiser heeft verklaard dat Al Shabaab naar zijn huis is gekomen, zijn moeder heeft mishandeld en betrokkene met de dood heeft bedreigd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de nationaliteit, religie, etniciteit en werkzaamheden van eiser geloofwaardig geacht. Zijn naam en geboortedatum (identiteit) worden niet geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser omtrent zijn aanvaringen met Al Shabaab worden evenmin geloofwaardig geacht. De veiligheidssituatie in Mogadishu is verder niet zodanig dat dat zich daar een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van Vw 2000 bescherming biedt (hierna ook: een uitzonderlijke situatie).
Uitzonderlijke situatie in Somalië en Mogadishu
4.1
Eiser voert, onder verwijzing naar verschillende bronnen, aan dat zich in Somalië, met name in Mogadishu, een uitzonderlijke situatie voordoet. Hij wijst daarbij op meerdere recente incidenten in Mogadishu. Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof), indien de rechtbank op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van oordeel zou zijn dat zich in Somalië geen uitzonderlijke situatie voordoet. Daarbij heeft eiser gewezen op de discrepantie tussen de rechtspraak van de Afdeling en de rechtspraak van het United Kingdom Upper Tribunal (Tribunaal). Eiser wijst er daarbij op dat het Tribunaal bij de vaststelling of zich in een land of regio een uitzonderlijke situatie voordoet meer onderdelen betrekt, zoals de psychische gevolgen van het conflict voor burgers, dan de Afdeling, die zich lijkt te beperken tot het aantal gewonden, doden en ontheemden.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in Somalië in het algemeen en in Mogadishu in het bijzonder geen sprake is van een uitzonderlijke situatie. Hoewel de situatie in met name Mogadishu is verslechterd, geven de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd, geen aanleiding om te spreken van een uitzonderlijke situatie. Daarbij betrekt verweerder dat slachtoffers met name te betreuren zijn als gevolg van gerichte acties tegen bepaalde groepen.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat zich een uitzonderlijke situatie voordoet als de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bedoelde bedreiging. Daarbij is onder meer van belang of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, het gebruik van dergelijke middelen van geweldpleging wijdverspreid is, het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden, het al dan niet aanwezig zijn van een veiligheidsstructuur alsmede het aantal burgers dat slachtoffer is geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd is geraakt (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1).
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in Somalië en in Mogadishu niet een zo uitzonderlijke situatie voordoet. Daarbij betrekt de rechtbank dat Al Shabaab, blijkens het Algemeen Ambtsbericht voor Zuid en Centraal Somalië 2017 (Ambtsbericht), te zwak is om grote gebieden, waaronder Mogadishu, in te nemen. Weliswaar doen zich blijkens de door eiser in beroep aangehaalde rapporten geweldsincidenten, waaronder aanslagen, voor in Mogadishu, maar het aantal (dodelijke) slachtoffers als gevolg daarvan is relatief beperkt. Ook het aantal ontheemden leidt niet tot de conclusie dat zich in Somalië en Mogadishu een uitzonderlijke situatie voordoet. Uit het Ambtsbericht volgt dat de stroom ontheemden ook het gevolg is van droogte en honger en dat ontheemden in Somalië juist naar grote steden, zoals Mogadishu, trekken, omdat daar hulp wordt verleend. Dat in andere delen van Somalië wel sprake zou zijn van een uitzonderlijke situatie, doet aan het voorgaande niet af, nu dit niet maakt dat in Mogadishu of geheel Somalië sprake is van een uitzonderlijke situatie. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.5
Ten aanzien van het verzoek van eiser tot het stellen van een prejudiciële vraag, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat een verwijzende nationale rechter vragen dient te stellen die voor het concrete geschil van belang zijn. Algemene of hypothetische vragen worden door het Hof niet beantwoord en leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing (bijvoorbeeld het arrest van 16 juli 1992, ECLI:EU:C:1992:332 en het arrest van 15 september 2011, ECLI:EU:C:2011:590). Eiser heeft in zijn verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag enkel gewezen op de discrepantie tussen de rechtspraak van de Afdeling en het Tribunaal. Eiser maakt echter niet concreet waarom de benadering van het Tribunaal in het onderhavige geval wél zou leiden tot de conclusie dat zich in heel Somalië of Mogadishu, een uitzonderlijke situatie voordoet. Een prejudiciële vraag zou in dit geval dus enkel hypothetisch zijn, zodat de rechtbank reeds om die reden geen aanleiding ziet om deze vraag te stellen.
Geloofwaardigheid van de aanvaringen met Al Shabaab
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn verklaringen over de benadering door Al Shabaab, zijn ontvoering en de mishandeling van zijn moeder ongeloofwaardig zijn. Verweerder gaat uit van een vooronderstelling over de handelswijze van Al Shabaab. Verder waren de werkzaamheden van eiser belangrijk voor Al Shabaab, omdat dit hen in staat zou stellen bommen onder auto’s te doen plaatsen. Verder heeft verweerder het volgens eiser ten onrechte bevreemdend geacht dat hij bij een vriend vlakbij zijn moeder zat ondergedoken en af en toe naar zijn moeder ging. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte ongeloofwaardig gedacht dat hij door Al Shabaab is vrijgelaten omdat hij in rouw was. Verweerder heeft geen rekening gehouden met het feit dat rouwen een belangrijk onderwerp is in de islam, aldus eiser.
5.2
Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat niet valt in te zien dat leden van Al Shabaab zich keer op keer laten afschepen door eiser omdat hij er nog over moet nadenken of hij Al Shabaab wil helpen. Gelet op de reputatie van Al Shabaab valt niet in te zien dat zij eiser, nadat hij de eerste keer om bedenktijd had gevraagd, nog meer tijd gaven om na te denken over zijn beslissing om wel of niet met hen samen te werken. Ook de verklaring van eiser dat zij hem veel geld hadden beloofd in ruil voor zijn samenwerking wekt bevreemding nu Al Shabaab er niet om bekend staat dat zij geld aanbieden voor een samenwerking, maar van moslims verwachten dat zij zich aansluiten vanwege hun gedachtengoed.
Verweerder overweegt daarbij verder dat niet valt in te zien dat Al Shabaab, gelet op hun reputatie, eiser vanwege het rouwen om zijn zusje lieten gaan. Niet valt in te zien dat zij zijn verklaring, dat hij met hen zou gaan samenwerken, aannamen zonder dat concrete afspraken werden gemaakt. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij ongeveer zeven keer niet was ingegaan op hun verzoek om met hen samen te werken.
Verder valt niet in te zien dat de mannen van Al Shabaab vervolgens na zeven dagen naar zijn huis gaan, de moeder van eiser mishandelen en verklaren dat zij eiser gaan vermoorden. Immers, er waren volgens de verklaringen van eiser geen concrete afspraken gemaakt over wat hij zou moeten doen nadat hij had toegezegd om met hen samen te werken.
Verweerder acht het verder bevreemdend dat eiser bij een vriend vlakbij zijn moeder ondergedoken zat nu Al Shabaab hem daar gemakkelijk zou kunnen traceren.
5.3
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000, brengt de vreemdeling alle elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren. Verweerder beoordeelt in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen. Ingevolge artikel 31, derde lid, van de Vw 2000 worden onder relevante elementen de verklaringen van de vreemdeling en alle relevante documentatie in het bezit van de vreemdeling begrepen. In artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, deze verklaringen geloofwaardig worden geacht en de vreemdeling het voordeel van de twijfel wordt gegund, wanneer aan alle voorwaarden die onder a tot en met e in dat lid zijn vermeld, is voldaan. Uit Vreemdelingencirculaire C1/4.4.2 en werkinstructie WI 2014/10 volgt dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dient uit te voeren. Daarbij dienen alle relevante omstandigheden van het geval te worden betrokken en in onderlinge samenhang te worden gewogen.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser meermalen wordt benaderd door Al Shabaab en eiser hen steeds weer ongestraft kan afwijzen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat Al Shabaab eiser tijdens het rouwen om zijn zusje liet gaan met de belofte dat hij met hen zou samenwerken, zonder dat daarover concrete afspraken werden gemaakt. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat eiser heeft verklaard eerder zevenmaal een verzoek tot samenwerking te hebben afgewezen, zodat niet valt in te zien dat Al Shabaab nu zonder meer op eiser zou vertrouwen. Doordat volgens eiser geen concrete afspraken zijn gemaakt, heeft verweerder zich eveneens op het standpunt kunnen stellen dat het bevreemdend is dat de moeder van eiser vervolgens door Al Shabaab zou zijn bedreigd en mishandeld. Eiser heeft niet concreet kunnen maken wat de aanleiding voor deze bedreiging en mishandeling was of zou kunnen zijn. Ook heeft verweerder bevreemdend kunnen vinden dat eiser bij een vriend vlakbij zijn moeder zat ondergedoken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser verklaard heeft dat hij zijn moeder is blijven bezoeken en dat Al Shabaab kennelijk op de hoogte was van het adres van zijn moeder en ook volgens de verklaringen van eiser bereid was actie te ondernemen, nu zij zijn moeder aldaar zouden hebben mishandeld. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser omtrent de benadering door Al Shabaab, zijn ontvoering en de mishandeling van zijn moeder ongeloofwaardig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Identiteit van eiser
6.1
Eiser voert aan dat verweerder zijn identiteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder baseert zich volgens eiser slechts op de gegevens van de Italiaanse autoriteiten, maar kan niet aantonen dat eiser deze gegevens aan de Italiaanse autoriteiten heeft gegeven. Verweerder had daarom niet zonder meer van deze gegevens mogen uitgaan. Daarbij is volgens eiser van belang dat zijn familieleden in Nederland zijn juiste naam en geboortedatum hebben genoemd.
6.2
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel houdt in dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat andere lidstaten zich houden aan verdragen en Europese richtlijnen, zoals het Vluchtelingenverdrag en de Procedurerichtlijn. Dit maakt dat verweerder er onder andere van uit mag gaan dat de registratie van eisers gegevens door de Italiaanse autoriteiten op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het is verder aan eiser om zijn identiteit aannemelijk te maken. Nu eiser in Nederland een andere identiteit heeft opgegeven dan die bekend is bij de Italiaanse autoriteiten en hij het verschil tussen deze opgaven niet heeft kunnen ophelderen, heeft verweerder de identiteit van eiser ongeloofwaardig kunnen achten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
7. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzitter, en mr. T.J. Thurlings en mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van mr. J.T.M. Nijboer. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Voorzitter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel