In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het driejarenbeleid. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 mei 2018. Verzoeker had op 30 mei 2018 bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op zijn aanvraag was beslist.
Tijdens de zitting op 24 juli 2018 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was niet verschenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor het driejarenbeleid, omdat hij in de periode van 16 juni 2016 tot 5 februari 2018 geen rechtmatig verblijf had. Dit was het gevolg van een eerdere uitspraak waarbij de voorlopige voorziening was afgewezen. Verzoeker had ook niet tijdig een beroep gedaan op het driejarenbeleid tijdens de procedure.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.