ECLI:NL:RBDHA:2018:9792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.11773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië in strijd met artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van een Eritrese eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van de eiser, ingediend op 20 maart 2018, niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder, op 16 februari 2018, aan de Italiaanse autoriteiten moeten worden overgedragen. Eiser heeft echter persoonlijke ervaringen gedeeld die erop wijzen dat hij na deze overdracht niet in staat was om een asielaanvraag in te dienen, wat leidde tot een situatie waarin hij op straat moest overnachten en geen adequate opvang kreeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden waaronder eiser na zijn overdracht aan Italië verkeerde. Eiser heeft drie keer geprobeerd zich te melden bij de Italiaanse autoriteiten, maar kreeg te horen dat men niets voor hem kon doen. De rechtbank oordeelde dat de overdracht aan Italië in het geval van eiser in strijd was met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om eiser op te nemen in de nationale procedure. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11773
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],geboren op [geboortedatum], van Eritrese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. Luik en mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser 20 maart 2018 niet in behandeling genomen.
Eiser heeft op 22 juni 2018 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de voorlopige voorziening (NL18.11774), plaatsgevonden op 16 juli 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Luik. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het onderzoek ter zitting is, tezamen met de behandeling van de voorlopige voorziening (NL18.11774), voortgezet op 2 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door G. Ogbamichael als tolk in de taal Tigrinya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Balfoort. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 16 juli 2017 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft krachtens artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening, [1] Italië verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de aanvraag, waarna de verantwoordelijkheid van Italië na het verstrijken van de betreffende termijn door een fictief claimakkoord is komen vast te staan. Met besluit van
14 december 2017 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser. Deze afwijzing is door een uitspraak van de Afdeling [2] in rechte vast komen te staan.
2. Op 16 februari 2018 is eiser overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
3. Op 20 maart 2018 heeft eiser voorliggende aanvraag ingediend. Verweerder heeft wederom krachtens artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening, Italië verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de aanvraag, waarna de verantwoordelijkheid van Italië na het verstrijken van de betreffende termijn door een fictief claimakkoord is komen vast te staan.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie, niet betoogt dat de situatie in Italië zodanig is dat overdracht aan dat land voor iedere vreemdeling zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM [3] strijdige situatie. Eiser betoogt echter dat het in zijn geval, gelet op wat hij persoonlijk in Italië heeft ondervonden, op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat hij in Italië adequate opvangvoorzieningen zal krijgen.
6. Eiser heeft verklaard dat, nadat hij op vrijdag 16 februari 2018 aan Italië is overgedragen, vingerafdrukken zijn afgenomen, hij van het vliegveld naar buiten is begeleid en hij een brief heeft gekregen waarmee hij zich bij de politie in Milaan moest melden. Dat heeft eiser op dezelfde dag gedaan. Hij heeft de brief overhandigd aan de autoriteiten. Aan eiser werd medegedeeld dat het politiebureau op dat moment was gesloten en hij op maandag 19 februari 2018 terug moest komen. Eiser heeft de brief meegenomen en drie nachten op straat moeten doorbrengen, waarvan de eerste nacht op een toilet. Eiser had een kleine hoeveelheid contant geld meegenomen uit Nederland, waarvan hij eten heeft kunnen kopen. Op zaterdag 17 februari 2018 is eiser opnieuw naar het politiebureau gegaan. Wederom werd hem medegedeeld dat hij maandag terug moest komen. Op maandag
19 februari 2018 heeft eiser zich opnieuw gemeld bij het politiebureau en wederom de brief overhandigd. Hem werd medegedeeld dat hij zich te laat had gemeld, aangezien hij zich binnen twee dagen na 16 februari 2018 had moeten melden. Eiser is de deur gewezen en hem is medegedeeld dat de autoriteiten niets voor hem zouden doen. Vanaf dat moment heeft eiser overnacht onder een brug en wat eten gekregen van mensen die het eten met hem deelden. Er was sprake van kou, honger en diefstal. In deze periode zijn spullen, waaronder papieren, van eiser gestolen.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar de hiervoor vermelde gebeurtenissen, dus ook niet naar de contacten die eiser na de overdracht van 16 februari 2018 met de Italiaanse autoriteiten heeft gehad. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het persoonlijk relaas van eiser niet in twijfel wordt getrokken. Uit dit relaas volgt dat eiser na overdracht aan de Italiaanse autoriteiten niet in de gelegenheid is gesteld om een asielaanvraag in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser al hierom aannemelijk gemaakt dat Italië zijn internationale verplichtingen in zijn geval niet is nagekomen. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierover niet kan klagen bij de hogere Italiaanse autoriteiten, is de rechtbank met eiser van oordeel dat hij zich in Italië voldoende heeft ingespannen om een asielaanvraag in te dienen. Eiser heeft zich immers drie keer gewend tot de instantie waar hij zich moest melden, maar hem is daar verteld dat die instantie niets voor hem zou doen.
8. De slotsom is dat overdracht in het specifieke geval van eiser, gelet op zijn persoonlijke ervaringen na overdracht aan de Italiaanse autoriteiten op 16 februari 2018, in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daaruit volgt dat verweerder de asielaanvraag van eiser ten onrechte niet in behandeling heeft genomen op de grond dat de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Verweerder moet eiser opnemen in de nationale procedure.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om eiser op te nemen in de nationale procedure;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Duren, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013, PbEU 2013 L180.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.