In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [eiser], en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugvordering van een te veel aan zijn partner, [X], betaalde bijstandsuitkering. Het primaire besluit van 13 juli 2017 stelde eiser aansprakelijk voor een bedrag van € 13.320,83, dat door verweerder van [X] was teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 14 november 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in eerdere procedures geoordeeld dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en [X], en dat er geen schending van de inlichtingenplicht was. Dit leidde tot de vernietiging van de bestreden besluiten. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, wat schorsende werking heeft op de eerdere besluiten. De rechtbank oordeelt dat, gezien de schorsende werking van het hoger beroep, de aansprakelijkstelling van eiser niet kan worden gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.