ECLI:NL:RBDHA:2019:10316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot gedeeltelijke toewijzing en gedeeltelijke afwijzing van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

Op 2 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, en verweerder. De zaak betreft een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, dat op 5 juni 2018 door verweerder gedeeltelijk is toegewezen en gedeeltelijk is afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 23 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank heeft op 27 juni 2019 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. Na de zitting is het onderzoek gesloten en heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend, dat niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn is overschreden. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is van termijnoverschrijding, omdat het beroep is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een rechtsgeldige beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de brief van 23 november 2018 wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het beroep van eiser buiten de wettelijke termijn is ingediend. De rechtbank heeft geen grond gevonden voor een verschoonbare termijnoverschrijding en heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat, zelfs als het beroep als een 'beroep niet tijdig beslissen' zou zijn aangemerkt, dit niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of er sprake was van niet tijdig beslissen, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, verweerder

(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2018, verzonden op 6 juni 2018, heeft verweerder het verzoek van eiser van 17 april 2018 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur voor een deel toegewezen en aan eiser documenten verstrekt, en voor een deel afgewezen.
Eiser heeft bij brief van 14 juni 2018 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Eiser heeft bij schrijven van 23 november 2018 een ingebrekestelling ingediend.
Bij besluit van 23 november 2018, verzonden op 26 november 2018, heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft op 13 januari 2019 beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019, waarbij de zaak samen met nog drie zaken van eiser, SGR 18/8456, SGR 18/8090 en SGR 19/2531, gevoegd is behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is deze zaak gesplitst van de zaken SGR 18/8456, SGR 18/8090 en
SGR 19/2531. In die zaken is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.
Eiser heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting een wrakingsverzoek ingediend, welk verzoek bij beslissing van 19 augustus 2019 niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.2
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.1
De rechtbank heeft eiser bij brief van 15 januari 2019 medegedeeld dat het beroep is ingesteld na afloop van de wettelijke termijn van zes weken en heeft eiser in de gelegenheid gesteld om de reden voor de termijnoverschrijding aan te geven.
2.2
Eiser heeft de rechtbank op 20 januari 2019 bericht dat van een termijnoverschrijding geen sprake is, omdat het beroep is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een rechtsgeldige beslissing op bezwaar. Volgens eiser kan het schrijven van verweerder van 23 november 2018 niet gezien worden als een rechtsgeldig besluit.
Ter zitting heeft eiser dit standpunt gehandhaafd.
3. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of sprake is van niet tijdig beslissen waartegen beroep bij de rechtbank openstaat. De rechtbank is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Op het bezwaarschrift van 14 juni 2018 is door verweerder beslist bij het besluit van 23 november 2018, welk besluit op de voorgeschreven wijze aan eiser bekend is gemaakt. Eiser heeft de verzending van dit besluit op 26 november 2018, en de ontvangst daarvan kort na die datum, niet betwist, maar bestrijdt het besluitkarakter van de brief.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 23 november 2018, verzonden aan eiser op
26 november 2018, weldegelijk een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. Deze brief heeft ten aanzien van eiser rechtsgevolgen teweeg gebracht, namelijk zijn bezwaarschrift van 14 juni 2018 is niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van misbruik van recht. Dat eiser het met de inhoud van dat besluit niet eens is, doet aan het besluitkarakter van de brief van 23 november 2018 niet af.
De wettelijke termijn van zes weken, waarbinnen beroep kon worden ingesteld, liep in dit geval van 27 november 2018 tot en met 7 januari 2019. Eiser heeft op 13 januari 2019, en derhalve buiten de termijn, digitaal beroep ingesteld. Eiser is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld de redenen voor de termijnoverschrijding toe te lichten. In hetgeen eiser hierop heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, sprake is.
4. Het beroep is gezien het voorgaande niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van hetgeen partijen in deze zaak (inhoudelijk) hebben aangevoerd.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat ook indien het beroep als een “beroep niet tijdig beslissen” zou zijn aangemerkt, dit niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid, nu in dat geval van een prematuur beroep sprake zou zijn geweest aangezien niet aan het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb wordt voldaan.
5. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep op betalingsonmacht te beoordelen in deze uitspraak. Immers, de uitkomst van die beoordeling zou in dit geval niet tot een andere uitspraak kunnen leiden.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.