ECLI:NL:RBDHA:2019:10317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
19/768 09/837013-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden in het kader van valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juli 2019 een bezwaarschrift behandeld dat was ingediend door een veroordeelde in het kader van DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde was eerder, op 1 november 2018, veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 150 uren voor valsheid in geschrifte. Het bezwaarschrift was gericht tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel, dat op 7 februari 2019 was afgenomen op bevel van de officier van justitie. De rechtbank heeft het bezwaar op 2 juli 2019 in raadkamer behandeld, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door haar advocaat, mr. D.W.H.M. Wolters.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat het DNA-profiel van de veroordeelde nog niet was bepaald. De rechtbank heeft de wettelijke bepalingen omtrent DNA-onderzoek bij veroordeelden in overweging genomen, met name de uitzonderingsgrond die stelt dat geen DNA-onderzoek zal plaatsvinden indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere arresten van de Hoge Raad en de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de reikwijdte van deze uitzonderingsgrond.

De rechtbank concludeert dat, ondanks dat valsheid in geschrifte eerder niet onder de reikwijdte van DNA-onderzoek viel, de voortschrijdende ontwikkeling van opsporingstechnieken en de mogelijkheid dat DNA-bewijs een rol kan spelen in de opsporing van dergelijke delicten, de opname van het DNA-profiel van de veroordeelde relevant maakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het bezwaar zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/837013-17
Raadkamernummer: 19/768
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van advocaat mr. D.W.H.M. Wolters, [adres] .
tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit bezwaar op 2 juli 2019 in raadkamer behandeld.
Veroordeelde, bijgestaan door mr. Wolters, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling van het bezwaar.

Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 november 2018 ter zake van - kort gezegd - valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het bezwaar.
Bij veroordeelde is, ingevolge het bevel van de officier van justitie van 4 januari 2019, op 7 februari 2019 op grond artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, celmateriaal afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 2 juli 2019 door de rechtbank ontvangen en is dus tijdig ingediend.
Het DNA-profiel van veroordeelde is nog niet bepaald.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden kent de uitzonderingsbepaling dat geen DNA-onderzoek zal plaatsvinden indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Over de reikwijdte van deze uitzonderingsgrond heeft de Hoge Raad op 13 mei 2008 twee arresten gewezen (ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234) en bepaald dat er geen plaats is voor een verdere belangenafweging dan toetsing aan de twee, beperkt uit te leggen, uitzonderingen die artikel 2, eerste lid, van de wet, behelst.
Ten aanzien van de uitzonderingsgrond ‘aard van het misdrijf’ overweegt de rechtbank dat de wetgever misdrijven heeft bedoeld waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing en berechting daarvan. Hiervan is volgens de wetgever sprake bij bijvoorbeeld valsheid in geschrifte, meineed, schuldheling en verduistering (Kamerstukken II 2002/03, 28 658, nr. 5, p. 14). Weliswaar heeft de wetgever destijds, inmiddels meer dan vijftien jaar geleden, voorbeelden genoemd van misdrijven die niet onder het criterium zouden vallen, maar door voortschrijdende opsporingstechnieken kunnen DNA-bewijs en daarmee het DNA-profiel, anders dan namens veroordeelde is betoogd, inmiddels wel degelijk een rol spelen in een opsporingsonderzoek naar een aantal van die misdrijven, zoals valsheid in geschrifte. Bij elk delict waarbij stoffelijke objecten worden gebruikt, variërend van een vuurwapen tot papier, of waarbij menselijk contact is, kan DNA-bewijs aan de orde zijn, zeker met de voortschrijdende ontwikkeling van technieken om DNA te bepalen.
De bepaling en verwerking van het DNA-profiel kunnen daardoor ook nog eens bijdragen aan de voorkoming van dergelijke strafbare feiten.
Door geen concrete strafbepalingen of categorieën delicten waarvoor afname niet zou zijn toegestaan in de wet op te nemen, maar door een algemeen criterium te gebruiken, heeft de wetgever de beoordeling overgelaten aan de rechter en in zoverre ook de mogelijkheid opengelaten dat delicten die aanvankelijk niet onder het criterium vallen, daar later wel onder geschaard kunnen worden. Bij sommige delicten, zoals omissiedelicten, zal daar nooit sprake van zijn, bij andere kan dat wel.
Verder overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde de strafbare feiten onder zeer bijzondere omstandigheden heeft begaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat opname van het DNA van veroordeelde in de DNA-databank niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
Aangezien geen sprake is van een uitzonderingsgrond zal het bezwaarschrift ongegrond worden verklaard.

Beslissing.

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. G.H.M. Smelt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier, en uitgesproken ter zitting van 16 juli 2019.