3.2.De derde partij onderschrijft het bestreden besluit.
4. Een overzicht van de relevante wettelijke bepalingen is in de bijlage opgenomen.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 29 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2856) uitgesproken dat ook het professionele seksuele leven van de sekswerkers moet worden beschouwd als een bijzonder persoonsgegeven in de zin van artikel 16 van de Wbp. Eiser heeft daarop zijn andersluidende beroepsgrond ingetrokken bij brief van 20 juni 2019.
6. Eiser heeft aangevoerd dat de uitzonderingssituatie als omschreven in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp zich voordoet. In dit artikel is bepaald dat het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wbp, te verwerken niet van toepassing is voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel het College ontheffing heeft verleend.
In geschil is of de Gemeentewet een toereikende wettelijke grondslag biedt, op grond waarvan het verbod van gegevensverwerking kan worden doorbroken. Verweerster heeft geoordeeld dat voor gegevensverwerking van sekswerkers geen grondslag bestaat in een bijzondere wet in formele zin, zodat voor een doorbreking van het verbod om deze reden geen aanleiding bestaat. De Afdeling heeft in de onder 5 genoemde uitspraak geoordeeld dat voor de uitzondering op grond van onderdeel f nodig is dat een formele wet uitdrukkelijk voorziet in de verwerking van het bijzondere persoonsgegeven. De artikelen 149 en 151a van de Gemeentewet geven de gemeenteraad weliswaar een verordenende bevoegdheid, maar deze bepalingen geven geen uitdrukkelijke bevoegdheid om een uitzondering te maken op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken.
Eiser heeft zijn standpunt dat artikel 151a van de Gemeentewet een wettelijke grondslag biedt voor de verwerking gehandhaafd. Hij meent dat de melding in dit geval afwijkt van de wijzen van gegevensverwerking van de gemeenten Den Haag en Amsterdam, die door de bestuursrechter onrechtmatig zijn geoordeeld. De melding van de gemeente Utrecht ziet op de invoering van een vergunningstelsel dat alleen uitgevoerd kan worden wanneer persoonsgegevens van sekswerkers bij de verlening van een vergunning en het toezicht daarop worden verwerkt.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat hier de invoering aan de orde is van een vergunningstelsel, waar het registratieproces onderdeel van is, geen rechtens relevant aanknopingspunt oplevert om anders te oordelen dan de Afdeling in de onder 5 genoemde uitspraak. Verweerster heeft terecht geoordeeld dat er voor de gegevensverwerking van sekswerkers geen grondslag bestaat in een wet in formele zin, zodat voor doorbreking van het verbod om deze reden geen aanleiding bestaat.
7. Bij de toepassing van de ontheffingsmogelijkheid in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp hanteert verweerster als vaste gedragslijn dat, als het gaat om een structurele verwerking, alleen ontheffing wordt verleend als er binnen redelijke termijn wetgeving op komst is. Daarbij is verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2018 (zie 8), waarin de rechtbank deze vaste gedragslijn op zichzelf niet onredelijk heeft geacht.
Dat terughoudend dient te worden omgegaan met de ontheffingsbevoegdheid, wordt onderstreept door de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), die vanaf
25 mei 2018 de Wbp vervangt. De ontheffingsbevoegdheid van de nationale toezichthouders komt in de AVG niet terug. Ook in het wetsvoorstel Uitvoeringswet AVG komt de ontheffingsbevoegdheid niet terug.
Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat op dit moment geen wetsvoorstel in voorbereiding is dat regelt dat gegevens van prostituees mogen worden verwerkt. In het Regeerakkoord 2017-2021 van 10 oktober 2017 is weliswaar aangekondigd dat wettelijke regelingen volgen om mensenhandel te voorkomen, maar een regeerakkoord is in essentie een beleidstekst en geen juridisch document.
Eiser heeft erkend dat op dit moment nog geen wetsvoorstel is gepubliceerd. Hij stelt dat verweerster in dit specifieke geval niet kon volstaan met een verwijzing naar de gehanteerde beleidslijn. Ook de politie en het OM onderschrijven in een brief van 16 mei 2019 het belang van de Utrechtse regeling, omdat de veiligheid in het nieuwe raamprostitutiebeleid niet is te garanderen.
De rechtbank overweegt dat verweerster, nu er geen wettelijke regeling in zicht is, conform haar vaste gedragslijn in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen ontheffing te verlenen. Verweerster heeft geen aanleiding hoeven zien daarvan in het onderhavige geval af te wijken.
8. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.