ECLI:NL:RBDHA:2019:10489
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Turkse eiser met Nederlandse referente
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een Turkse eiser tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen voor het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Erik, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 oktober 2018, waarin zijn aanvraag voor een mvv werd afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste. De referente, die de Nederlandse nationaliteit heeft en de echtgenote van eiser is, had een mvv aangevraagd ten behoeve van zijn overkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte had overwogen dat er geen grond was voor vrijstelling van het middelenvereiste. Eiser had aangevoerd dat hij in aanmerking kwam voor vrijstelling vanwege de arbeidsongeschiktheid van de referente. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten tijde van het bestreden besluit niet had onderbouwd dat de referente niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling. Bovendien bleek uit het verweerschrift dat de referente inmiddels met terugwerkende kracht een IVA-uitkering had ontvangen, wat de situatie veranderde.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit door te bepalen dat de staatssecretaris binnen vier weken na de uitspraak de mvv aan eiser moest verlenen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-, en het griffierecht van € 170,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.