ECLI:NL:RBDHA:2019:10510
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met land van herkomst
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Indiase nationaliteit, had op 22 mei 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf in Nederland niet voldoende had aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met India heeft aangetoond, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag.
Eiser heeft aangevoerd dat hij is uitgenodigd door zijn referent om hun relatie te onderzoeken, maar de rechtbank oordeelde dat de tegenstrijdige verklaringen over de verblijfsduur en de aard van hun relatie niet voldoende waren om de afwijzing te weerleggen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank heeft de beoordelingsruimte van de verweerder gerespecteerd en geconcludeerd dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft die hem zouden dwingen om tijdig terug te keren naar India. De enkele omstandigheid dat eiser in het verleden tijdig is teruggekeerd, biedt geen garantie voor de toekomst. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, conform de Vreemdelingenwet 2000.