ECLI:NL:RBDHA:2019:1055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd met als doel verblijf bij zijn partner. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag op 10 juli 2018 had afgewezen, leidde tot bezwaar van de verzoeker. Voorafgaand aan de zitting op 31 januari 2019 gaven beide partijen aan niet ter zitting te verschijnen.

De voorzieningenrechter werd verzocht om te bepalen dat verzoeker de procedure in Nederland kon afwachten. De Staatssecretaris heeft in een brief van 15 januari 2019 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Gezien deze mededeling heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen, wat betekent dat de uitzetting van verzoeker tot de beslissing op het bezwaar achterwege dient te blijven.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 512,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5149
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. J.P. Sanchez Montoto),
tegen

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf bij partner [partner]’ afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting van 31 januari 2019 aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is verzocht om hangende het bezwaar te bepalen dat verzoeker de procedure hier te lande kan afwachten.
2. Bij brief van 15 januari 2019 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Gelet op het standpunt van verweerder zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat verweerder de uitzetting van verzoeker achterwege dient te laten tot op het bezwaar is beslist.
4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot op het bezwaar is beslist;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 170,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.