In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, met V-nummer [V-nummer], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM had afgewezen. De voorzieningenrechter werd verzocht om te bepalen dat verzoekster de procedure in Nederland kon afwachten zonder dat zij zou worden uitgezet.
De Staatssecretaris heeft in een brief van 17 december 2018 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover dit inhield dat verzoekster niet zou worden uitgezet gedurende de behandeling van het bezwaarschrift. Gezien deze mededeling heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 512,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.