ECLI:NL:RBDHA:2019:1057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, met V-nummer [V-nummer], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM had afgewezen. De voorzieningenrechter werd verzocht om te bepalen dat verzoekster de procedure in Nederland kon afwachten zonder dat zij zou worden uitgezet.

De Staatssecretaris heeft in een brief van 17 december 2018 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover dit inhield dat verzoekster niet zou worden uitgezet gedurende de behandeling van het bezwaarschrift. Gezien deze mededeling heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 512,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5409
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster], verzoekster, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. H. Gailjaard),
tegen

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) afgewezen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting van 31 januari 2019 aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is verzocht om hangende het bezwaar te bepalen dat verzoekster de procedure hier te lande kan afwachten.
2. Bij brief van 17 december 2018 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover daarmee is beoogd dat verzoekster niet zal worden uitgezet gedurende de behandeling van het bezwaarschrift.
3. Gelet op het standpunt van verweerder zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat verweerder de uitzetting van verzoekster achterwege dient te laten tot op het bezwaar is beslist.
4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoekster uit te zetten tot op het bezwaar is beslist;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 170,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2019
.
verklaart het beroep ongegrond.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.