ECLI:NL:RBDHA:2019:10840
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor verblijf bij overleden familie- of gezinslid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij een familie- of gezinslid. Eiser, geboren in 1970 en van Braziliaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn moeder, [A], die lijdt aan alzheimer. Echter, op 23 augustus 2019 heeft eiser medegedeeld dat zijn moeder is overleden. Dit heeft geleid tot de vraag of eiser nog een procesbelang heeft bij de procedure.
De rechtbank overweegt dat een eisende partij een procesbelang moet hebben bij de beroepsprocedure. Aangezien de grondslag voor het beoogde verblijf van eiser is komen te vervallen door het overlijden van zijn moeder, concludeert de rechtbank dat eiser geen actueel en reëel procesbelang meer heeft. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft in het verweerschrift gesteld dat eiser na het overlijden van zijn moeder geen procesbelang meer heeft, en eiser heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.