ECLI:NL:RBDHA:2019:10857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
C-09-564795-HA ZA 18-1235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C. Ritsema van Eck – van Drempt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ziekenhuis voor schade door medische behandeling en de beoordeling van informed consent

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Aksu, en gedaagde, Stichting Haaglanden Medisch Centrum (HMC) Westeinde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van Gool. Eiser vorderde schadevergoeding van HMC Westeinde naar aanleiding van complicaties die zijn ontstaan na een medische behandeling op 2 oktober 2017. Eiser had diabetes mellitus type 2 en onderging een behandeling waarbij intravitreale injecties met het geneesmiddel Avastin in zijn rechteroog werden toegediend. Na de tweede injectie op 2 oktober 2017 ontwikkelde eiser een infectie in zijn rechteroog, wat leidde tot blijvende schade.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat HMC Westeinde een rechtens verwijtbare fout heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de behandelend arts, dr. [de oogarts], de risico's van de behandeling had besproken met de dochter van eiser, en dat eiser zelf een informed consent had ondertekend. De rechtbank concludeerde dat de risico's adequaat waren besproken en dat eiser niet had aangetoond dat hij de behandeling niet zou hebben ondergaan als hij zelf was geïnformeerd.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de hygiënerichtlijnen door HMC Westeinde niet zijn geschonden en dat de procedure voor het toedienen van de injecties in overeenstemming was met de geldende protocollen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van HMC Westeinde, begroot op € 1.712, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de uitspraak.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
Zaakrolnummer C/09/564795 / HA ZA 18-1235
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 30 september 2019
In de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser
advocaat mr. A. Aksu te Rotterdam,
TEGEN
STICHTING HAAGLANDEN MEDISCH CENTRUM(handelend onder de naam
HMC Westeinde) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Gool te Utrecht,
Partijen zullen hierna [eiser] en HMC Westeinde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 november 2018;
  • de van de zijde van [eiser] overgelegde producties 1 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8;
  • het tussenvonnis van 27 februari 2019, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief van 26 september 2019 aan de zijde van [eiser], met producties 18 tot en met 20;
  • de brief van 27 september 2019 aan de zijde van HMC Westeinde, met producties 9 en 10;
  • de comparitie van partijen van heden, waarvan afzonderlijk proces-verbaal wordt opgemaakt.
1.2.
Ter zitting zijn partijen verschenen: aan de zijde van eiser [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. S. Aksu-Ari te Rotterdam, en vergezeld van [de dochter], zijn dochter, en G. Gunes, beëdigd tolk in de Turkse taal, die het verhandelde ter zitting voor [eiser] heeft vertaald, bijgestaan door de advocaat voornoemd, en aan de zijde van HMC Westeinde dr. [de oogarts] (oogarts) en mr. [jurist gezondheidsrecht] (jurist gezondheidsrecht), bijgestaan door de advocaat voornoemd.
1.3.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van HMC Westeinde begroot op € 1.712,-- aan tot op heden gemaakte proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten.
  • In 2003 is bij [eiser] de diagnose ‘diabetes mellitus type 2’ vastgesteld. Nadien is [eiser] gediagnosticeerd met een aantal complicaties ten gevolge van zijn diabetes, meer in het bijzonder de aantasting van bloedvaten in het netvlies van zijn rechteroog en diabetische neuropathie. [eiser] ging jaarlijks voor controle naar de polikliniek oogheelkunde van HMC Westeinde.
  • Tijdens een controle op 21 augustus 2017 in verband met de beschadiging van het netvlies van [eiser] is onderzoek verricht, waarbij staar in beide ogen, bloedingen en microaneurysmata bij [eiser] zijn geconstateerd.
  • Vervolgens heeft op 1 september 2017 nader onderzoek plaatsgevonden, op basis waarvan met betrekking tot het rechteroog van [eiser] de diagnose pre-proliferatieve diabetische retinopathie is gesteld. De voorgestelde behandeling van [eiser] bestond uit drie intravitreale injecties met het geneesmiddel Avastin in zijn rechteroog, met een interval van vier weken.
  • Diezelfde dag heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de aan HMC Westeinde verbonden oogarts die het onderzoek heeft uitgevoerd, Dr. [de oogarts] (hierna ‘[de oogarts]’), en [de dochter], de dochter van [eiser]. Van dit telefoongesprek heeft [de oogarts] een schriftelijk verslag gemaakt, dat als productie 1 bij de conclusie van antwoord in het geding is gebracht.
  • Op 4 september 2017 heeft [de basisarts] (hierna ‘[de basisarts]’) de eerste injectie in het rechteroog van [eiser] toegediend. [de basisarts] is basisarts en zij is BIG-geregistreerd. Bij het toedienen van de eerste injectie was de dochter van [eiser] aanwezig.
  • Voorafgaand aan de eerste injectie (eveneens op 4 september 2017) heeft [eiser] een ‘Informed consent’ ondertekend, waarin hij (voor zover hier relevant) verklaart dat hij [de basisarts] toestemming geeft om de injectie met Avastin toe te passen, dat de risico’s van de behandeling met hem zijn besproken en dat al zijn vragen zijn beantwoord. Het bedoelde formulier is als productie 1 bij de dagvaarding in het geding gebracht.
  • Op 2 oktober 2017 heeft [de basisarts] [eiser] de tweede injectie met Avastin gegeven. Daarbij was de dochter van [eiser] niet aanwezig.
  • Na het toedienen van de tweede injectie zijn er complicaties ontstaan. [eiser] had ernstige pijnklachten en slecht zicht in zijn rechteroog. [eiser] heeft hierop de polikliniek oogheelkunde bezocht, in eerste instantie in HMC Bronovo en later in het HagaZiekenhuis, waar een infectie (endophthalmitis) in het rechteroog van [eiser] is geconstateerd. Hij heeft als gevolg van de infectie blijvende schade aan zijn rechteroog opgelopen.
3.2.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat HMC Westeinde aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de medische behandeling op 2 oktober 2017 en HMC Westeinde te veroordelen tot vergoeding van die schade, met veroordeling van HMC Westeinde in de proceskosten.
3.3.
Hij maakt HMC Westeinde in de kern de volgende verwijten.
i. Er was geen
informed consentmet betrekking tot de medische behandeling volgend op 1 september 2017, althans heeft HMC Westeinde [eiser] niet of onvoldoende op het risico van complicaties gewezen;
ii. HMC Westeinde heeft de hygiënerichtlijnen niet nageleefd, althans onvoldoende maatregelen in het kader van de hygiëne ter voorkoming van infecties getroffen. Het rechteroog van [eiser] is bij de tweede injectie niet gejodeerd, [eiser] hoefde geen schort te dragen, de arts die de injectie gaf had geen handschoenen aan en de injectie werd toegediend in een behandelkamer waar ook anderen aanwezig mochten zijn.
ii. De arts heeft de injectienaald te ver doorgeduwd in het oog van [eiser], waardoor hij direct pijn had.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat HMC Westeinde geen rechtens verwijtbare fouten heeft gemaakt. De rechtbank moet toetsen of de behandelend arts heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts.
Verwijt i)
3.5.
Wat betreft verwijt i) staat vast dat [de oogarts] de voorgestelde behandeling van [eiser] en de daaraan verbonden risico’s tijdens het telefoongesprek op 1 september 2017 met de dochter van [eiser] heeft besproken. Weliswaar kan de dochter van [eiser] zich niet herinneren dat zij op de risico’s van de behandeling die [eiser] zou ondergaan is gewezen, maar uit het verslag van [de oogarts] blijkt dat zij wel gewezen is op die risico’s, waaronder het infectierisico dat zich bij [eiser] heeft verwezenlijkt.
3.6.
Het zou beter zijn geweest wanneer [de oogarts] de risico’s met [eiser] zelf zou hebben besproken, maar in de gegeven omstandigheden, gezien de spoed en de taalbarrière bij [eiser], was dat geen fout. Dat de risico’s alleen met de dochter van [eiser] zijn besproken, heeft evenmin de ontstane schade veroorzaakt. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat hij de behandeling niet zou zijn ondergaan als de risico’s met hem zelf besproken zouden zijn.
3.7.
Bovendien heeft [eiser] voorafgaand aan het toedienen van de eerste injectie door [de basisarts] een
informed consentformulier ondertekend, waarin hij wordt gewezen op de complicaties die zich na het toedienen van de tweede injectie hebben voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiser] lag om op dat moment de keuze te maken om het formulier niet te ondertekenen als hij niet bereid was om het risico op complicaties te aanvaarden of wanneer er sprake was van onduidelijkheden of vragen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de dochter van [eiser] bij het ondertekenen van het formulier aanwezig was.
3.8.
Gelet op de routine die in HMC Westeinde bestaat, waarbij na het ondertekenen van het formulier een brochure met informatie aan de patiënt wordt verstrekt, heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die ertoe leiden dat ervan uit moet worden gegaan dat HMC Westeinde hem de informatiebrochure niet heeft gegeven. Daar komt bij dat [eiser] door het ondertekenen van het informed consentformulier op 4 september 2017 heeft verklaard dat de behandeling van zijn oog met hem is besproken en dat al zijn vragen zijn beantwoord.
3.9.
Verwijt i) slaagt dus niet.
Verwijt ii)
3.10.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat er een protocol ‘Intraoculaire injecties, werkwijze voor het hele prikteam’ is en dat niet in geschil is dat dit protocol rechtmatig en in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften is. De omstandigheid dat andere ziekenhuizen misschien andere protocollen met betrekking tot de hygiëne hanteren, bijvoorbeeld met betrekking tot het dragen van een voorschort, de verplichting om de injectie in een operatiekamer te geven en de mogelijke aanwezigheid van derden, leidt er niet zonder meer toe dat HMC Westeinde in de situatie van [eiser] de geldende voorschriften heeft geschonden. In HMC Westeinde is het immers toegestaan dat de injectie in een behandelkamer wordt toegediend, is het dragen van een voorschort voor deze behandeling niet verplicht en mogen onder omstandigheden derden bij de behandeling aanwezig zijn. Daarbij geldt overigens dat de dochter van [eiser] bij het toedienen van de tweede injectie, waarna de infectie is ontstaan, niet aanwezig was.
3.11.
Wat betreft de tweede injectie stelt de rechtbank voorop dat de geloofwaardigheid van de herinnering van [eiser] op zichzelf niet ter discussie staat. Wel kan deze mogelijk gekleurd zijn door het tijdverloop en de ernst van het letsel achteraf. Tegenover de herinnering van [eiser] staat de gebruikelijke werkwijze in HMC Westeinde, waar jaarlijks 6.000 tot 7.000 vergelijkbare injecties worden gegeven, de schriftelijke verklaring van [de basisarts] over die werkwijze, de aanwezigheid van twee zusters in de behandelkamer en het operatiekamerverslag van de tweede injectie, waarin is opgenomen dat het oog van [eiser] gejodeerd is. Dit maakt dat onvoldoende feiten naar voren zijn gebracht om de zienswijze van [eiser] als vaststaand aan te nemen. Daarbij geldt in het bijzonder dat als [de basisarts] geen handschoenen zou hebben gedragen, zoals [eiser] zegt, dit een zodanig ernstige fout zou zijn, dat er meer nodig is dan de enkele verklaring van [eiser] om die stelling voor juist te houden.
3.12.
Ook verwijt ii) slaagt niet.
Verwijt iii)
3.13.
Vaststaat dat het gelet op de lengte van de naald niet mogelijk is om bij het injecteren te diep door te drukken zoals [eiser] zegt dat is gebeurd. Vaststaat ook dat de infectie in het oog van [eiser] is ontstaan door de injectie en niet is veroorzaakt door te hard doordrukken. De pijn die [eiser] tijdens en direct na het injecteren had, kan ook geen pijn door een infectie pijn zijn geweest. Tussen een injectie en een eventuele infectie zit immers, zoals [de oogarts] ter zitting heeft meegedeeld en verder niet is weersproken, altijd een bepaalde periode, die soms kort en soms langer duurt.
3.14.
Dat [eiser] pijn heeft gehad door de injectie staat vast. En het was ongepast dat de zuster vooraf heeft gezegd dat het niet uitmaakte in welk oog zou worden geprikt omdat hij toch verzekerd was. Maar dit is niet genoeg om te zeggen dat er medisch gezien een fout is gemaakt bij het injecteren.
3.15.
Verwijt iii) slaagt derhalve evenmin.
Omkeringsregel
3.16.
Nu er geen medische fout is gemaakt, komt de rechtbank niet toe aan de toepassing van de omkeringsregel, zoals [eiser] heeft bepleit.
3.17.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] derhalve af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van HMC Westeinde ter hoogte van € 626 aan griffierecht en
€ 1086 aan salaris, derhalve in totaal € 1.712.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M.C. Ritsema van Eck – van Drempt en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 14 oktober 2019.
WAARVAN PROCES-VERBAAL