ECLI:NL:RBDHA:2019:10859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
7849309 RP VERZ 19-50365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minnelijke regeling inzake erfscheiding in het kader van project 'De wijkrechter'

Op 15 oktober 2019 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag een vonnis uitgesproken in een zaak tussen twee buren, aangeduid als verzoekster en verweerder, met betrekking tot een geschil over de erfgrens en de beplanting die deze grens overschrijdt. De zaak werd behandeld onder het Procesreglement Project Wijkrechter, waarbij beide partijen instemden met een informele procedure. De verzoekster had op 20 juni 2019 een aanmeldformulier ingediend, en na een mondelinge behandeling op 12 september 2019 en een nadere behandeling op 1 oktober 2019, hebben partijen een minnelijke regeling getroffen. Deze regeling werd door de wijkrechter in het vonnis vastgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster woont in een eengezinswoning naast verweerder, die ook in een eengezinswoning woont. Tussen hun tuinen staat een houten schutting, en verzoekster had beplanting die over deze schutting heen groeide. Dit leidde tot onenigheid over wie verantwoordelijk was voor het snoeien van de beplanting. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2019 hebben partijen een overeenkomst bereikt, die de wijkrechter in het vonnis heeft vastgelegd. De regeling omvatte afspraken over het snoeien van de beplanting, het vervangen van de schutting en het gedrag van partijen in hun communicatie.

De kantonrechter heeft in het vonnis benadrukt dat de kosten van de procedure door beide partijen zelf gedragen dienen te worden. De rechter heeft ook artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek aangehaald, dat betrekking heeft op het snoeien van overhangende beplanting. De rechter heeft de partijen veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst die zij hadden gesloten, en heeft hen aangespoord om in de toekomst respectvol met elkaar om te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Zaaknummer: 7849309 RP VERZ 19-50365
15 oktober 2019
Vonnis van de kantonrechter inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoekster] en [verweerder] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft in overeenstemming met het Procesreglement Project Wijkrechter een aanmeldformulier ingediend, door het Bureau Wijkrechter ontvangen op 20 juni 2019. [verzoekster] heeft het aanmeldformulier nader toegelicht bij een bij het aanmeldformulier gevoegde brief van 17 juni 2019.
1.2.
Partijen hebben vervolgens beiden ingestemd met een procedure onder de naam ‘De Wijkrechter’, op welke procedure evenvermeld procesreglement van toepassing is. De procedure wordt gevoerd bij een kantonrechter, hierna ook aangeduid als ‘de wijkrechter’.
1.3.
Op 12 september 2019 is een mondelinge behandeling gehouden in het wijkcentrum Lageveld aan de Middenweg 129 te 2548 VE Den Haag. Ter zitting zijn partijen verschenen en hebben zij hun wederzijdse standpunten toegelicht. Op 1 oktober 2019 is een nadere mondelinge behandeling ter plaatse van de woningen van partijen gehouden en heeft de wijkrechter de situatie ter plaatse in ogenschouw genomen. Bij deze gelegenheid hebben partijen een minnelijke regeling getroffen, met het verzoek van partijen aan de wijkrechter om deze regeling in een vonnis vast te leggen. Van de mondelinge behandelingen heeft de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Vervolgens is het vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De wijkrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[verzoekster] woont in een eengezins(huur)woning aan de [adres 1] te [plaats] . [verweerder] woont in de daarnaast gelegen eengezins(huur)woning aan de [adres 2] . Beide woningen hebben een voor- en achtertuin. Op de erfgrens van de beide achtertuinen is een houten schutting geplaatst. In de tuin van [verzoekster] zijn, naast en tegen de schutting, onder andere klimop en rozenstruiken geplant. Deze beplanting van [verzoekster] is in het verleden over en door de schutting heen gegroeid. Daarover - en over de vraag hebben wie het snoeien van de beplanting ter hand dient te nemen - hebben partijen gediscussieerd. Inmiddels is de beplanting van [verzoekster] grotendeels gesnoeid, zodanig dat deze niet meer over de erfgrens komt. Ten tijde van de mondelinge behandeling van 1 oktober 2019 staken nog enkele uitlopers van de klimop en een enkele tak van de rozenstruiken door of over de schutting heen.

3.Het gezamenlijk verzoek

3.1.
Partijen hebben de wijkrechter op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv (nader) verzocht, zakelijk weergegeven, te bepalen:
hoe partijen zich in hun onderlinge communicatie hebben te gedragen, meer in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van scheldwoorden;
door wie op welke wijze en op wiens kosten hun achtertuinen dienen te worden afgescheiden;
door wie en op welke wijze de over de erfgrens groeiende beplanting (nu en in de toekomst) dient te worden gesnoeid.
3.2.
Partijen hebben aanvankelijk met betrekking tot de onder 3.1 vermelde geschilpunten onverenigbare standpunten naar voren gebracht. Uiteindelijk hebben partijen echter, op voorstellen van de wijkrechter daartoe, na te melden minnelijke regeling bereikt.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet aanleiding de door partijen getroffen minnelijke regeling in dit vonnis vast te leggen en partijen te veroordelen tot nakoming van deze regeling.
4.2
De in deze regeling opgenomen vervanging van de schutting en het verwijderen van beplanting zal naar verwachting met zich mee brengen dat op korte termijn geen geschil tussen partijen meer bestaat over (het snoeien van) beplanting die de erfgrens overschrijdt. In de toekomst zouden dergelijke geschillen echter, door het verder groeien van (andere) beplanting, weer vrij gemakkelijk kunnen ontstaan. Daarom wijst de kantonrechter ter voorlichting van partijen nog op artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald:
”Indien een nabuur wiens beplantingen over eens anders erf heenhangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, kan laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig het overhangende wegsnijden en zich toeëigenen.”.
Daarbij geldt dat indien sprake is van in redelijkheid gemaakte en redelijke snoeikosten, deze kosten in beginsel voor rekening komen van degene die de beplanting, na een aanmaning tot verwijdering, over het andere erf laat hangen.
4.3
De kosten van de procedure zullen zo worden gecompenseerd, dat beide partijen ieder de eigen proceskosten zullen dragen.

5.De beslissing

De wijkrechter, rechtsprekend ex artikel 96 Rv:
5.1
verstaat dat partijen ter beëindiging van het onderhavige geschil een mondelinge
vaststellingsovereenkomst hebben gesloten die als volgt luidt:
1.
Partijen zullen over en weer niet (meer) schelden naar elkaar of anderszins
kwetsende dingen tegen elkaar zeggen;
2.
[verzoekster] zal uiterlijk op 15 maart 2020 de in haar achtertuin aanwezige klimop,
naast en tegen de houten schutting op de erfgrens met de achtertuin van [verweerder] ,
(laten) verwijderen; [verzoekster] zal voorts haar rozenstruiken zo (laten) snoeien, dat
deze de erfgrens met de achtertuin van [verweerder] niet meer overschrijden; eventuele
verwijderings- of snoeikosten komen voor rekening van [verzoekster] ;
3.
[verweerder] zal uiterlijk op 1 april 2020, op zijn kosten, de huidige schutting op de
erfgrens (laten) verwijderen en een nieuwe schutting op de erfgrens (laten)
plaatsen; deze schutting dient in verband met de privacy van partijen het zicht op
elkaars erf zoveel mogelijk te ontnemen.”;
5.2
veroordeelt partijen tot nakoming van de hiervoor onder 5.1 vermelde
vaststellingsovereenkomst;
5.3
compenseert de kosten van de procedure zo, dat partijen ieder de eigen kosten
zullen dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Vink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.