Op 15 oktober 2019 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag een vonnis uitgesproken in een zaak tussen twee buren, aangeduid als verzoekster en verweerder, met betrekking tot een geschil over de erfgrens en de beplanting die deze grens overschrijdt. De zaak werd behandeld onder het Procesreglement Project Wijkrechter, waarbij beide partijen instemden met een informele procedure. De verzoekster had op 20 juni 2019 een aanmeldformulier ingediend, en na een mondelinge behandeling op 12 september 2019 en een nadere behandeling op 1 oktober 2019, hebben partijen een minnelijke regeling getroffen. Deze regeling werd door de wijkrechter in het vonnis vastgelegd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster woont in een eengezinswoning naast verweerder, die ook in een eengezinswoning woont. Tussen hun tuinen staat een houten schutting, en verzoekster had beplanting die over deze schutting heen groeide. Dit leidde tot onenigheid over wie verantwoordelijk was voor het snoeien van de beplanting. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2019 hebben partijen een overeenkomst bereikt, die de wijkrechter in het vonnis heeft vastgelegd. De regeling omvatte afspraken over het snoeien van de beplanting, het vervangen van de schutting en het gedrag van partijen in hun communicatie.
De kantonrechter heeft in het vonnis benadrukt dat de kosten van de procedure door beide partijen zelf gedragen dienen te worden. De rechter heeft ook artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek aangehaald, dat betrekking heeft op het snoeien van overhangende beplanting. De rechter heeft de partijen veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst die zij hadden gesloten, en heeft hen aangespoord om in de toekomst respectvol met elkaar om te gaan.