In deze zaak heeft eiser, wonende in Westland, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiser had een schadevergoeding van € 35.000,- aangevraagd naar aanleiding van vermeende schade door onrechtmatig handelen van de gemeente, gerelateerd aan omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen. De gemeente had het verzoek afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft eerder, op 20 februari 2019, zich onbevoegd verklaard met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding en het beroep voor het overige kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft verzet aangetekend, wat leidde tot een uitspraak op 27 juni 2019 waarin het verzet gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding voortgezet, waarbij eiser nadere stukken heeft overgelegd en de gemeente een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 2 september 2019 heeft eiser zijn standpunten toegelicht.
De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de door hem geclaimde schade niet onder de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde schadeoorzaken valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Westland ten onrechte een beroepsclausule in de afwijzingsbrief heeft opgenomen, maar dat dit niet leidt tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Eiser heeft zijn schadeverzoek aangepast aan de bevoegdheidsgrens van de bestuursrechter, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de schade niet het gevolg is van een onrechtmatig besluit van de gemeente. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bepaald dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht van € 170,- moet vergoeden.