ECLI:NL:RBDHA:2019:10950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aftrek specifieke zorgkosten bij inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft eiser voor het jaar 2016 een bedrag van €16.243 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter afgeweken van deze aangifte, omdat de aftrek voor specifieke zorgkosten onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd. Eiser heeft een dieetlijst uit 2011 overgelegd, maar deze lijst biedt geen bewijs dat de diëten op medisch voorschrift zijn gevolgd, noch dat deze diëten in 2016 zijn nageleefd. Daarnaast heeft eiser geen andere schriftelijke bewijsstukken overgelegd om zijn kosten te onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur eiser meerdere keren heeft verzocht om bewijsstukken te overleggen, maar eiser heeft aangegeven geen documenten te willen opsturen. De inspecteur heeft daarop de aftrek voor specifieke zorgkosten geweigerd en de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van €55.981. In bezwaar heeft eiser enkel de dieetlijst overgelegd, maar deze gaf de inspecteur geen aanleiding om de aftrek alsnog toe te kennen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor aftrek van specifieke zorgkosten voldoet, zoals vastgelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiser heeft ook aangevoerd dat de aanslagregelaar onbevoegd was om de aanslag op te leggen, maar de rechtbank oordeelt dat de aanslagregelaar niet hoefde te wachten op de termijn voor het indienen van bewijsstukken, gezien de eerdere communicatie met eiser. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/3433

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 mei 2019 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.738. Eiser heeft daarbij een bedrag van € 16.243 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven.
2. Bij brief van 14 juli 2018 heeft verweerder eiser gevraagd de aftrek specifieke zorgkosten te onderbouwen met bewijsstukken. De reactietermijn voor het insturen van de bewijsstukken heeft verweerder gesteld op 8 september 2018. Bij brief van 22 augustus 2018 heeft eiser aan verweerder laten weten dat hij geen documenten zou opsturen. Bij brief van 24 augustus 2018 heeft verweerder een voornemen om af te wijken van de aangifte naar eiser verzonden met een reactietermijn tot 7 september 2018. Eiser heeft telefonisch nogmaals laten weten geen stukken op te sturen voor de beoordeling van de aangifte. Verweerder heeft vervolgens de aftrek specifieke zorgkosten geweigerd en de aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.981.
3. In bezwaar heeft eiser een dieetlijst overgelegd. De dieetlijst heeft verweerder geen aanleiding gegeven (een gedeelte van) de aftrek specifieke zorgkosten toe te kennen.
4. In geschil is of verweerder de aftrek specifieke zorgkosten terecht heeft geweigerd.
5. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001
(Wet IB) worden als aftrekbare specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor (onder andere) de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling. Ook geldt voor de aftrek specifieke zorgkosten de algemene voorwaarde dat de uitgaven op eiser moeten drukken en moet eiser zich redelijkerwijs gedrongen hebben kunnen voelen tot het doen van de uitgaven (artikel 6.1, eerste en derde lid, van de Wet IB). Op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden voldaan is.
6. Eiser heeft om aan zijn bewijslast te voldoen een dieetlijst met dagtekening
10 februari 2011 overgelegd. Deze lijst kan echter niet als een dieetverklaring als bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 worden aangemerkt. Uit deze lijst kan immers niet worden afgeleid dat eiser de daarin vermelde diëten op medisch voorschrift heeft gevolgd en evenmin dat deze diëten ook in 2016 zijn gevolgd. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij en zijn echtgenote aan diverse lichamelijke kwalen lijden en verschillende behandelingen hebben ondergaan in verband waarmee kosten zijn gemaakt. Voor de aftrek specifieke zorgkosten dienen de kosten echter met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd te worden. Aangezien eiser verder geen stukken heeft overgelegd, heeft verweerder terecht de aftrek specifieke zorgkosten geweigerd.
7. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat de aanslagregelaar onbevoegd was om de aanslag op te leggen, omdat zij voordat de termijn voor het indienen van de bewijsstukken verstreken was al een voornemen om af te wijken van de aangifte heeft gestuurd. De rechtbank overweegt dat de aanslagregelaar niet had hoeven te wachten tot 8 september 2018 om de aanslag op te leggen. Eiser had, gelet op de tussen hem en verweerder gevoerde correspondentie zoals hiervoor onder 2 vermeld, immers meerdere malen aangegeven dat hij geen stukken zou opsturen.
8. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.