In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het verzoek als kennelijk ongegrond beschouwde. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen en was sindsdien in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl de staatssecretaris zich wel had laten vertegenwoordigen.
Eiser stelde dat hij vreesde voor vervolging in Afghanistan vanwege zijn afvalligheid van de Islam. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank overwoog dat, hoewel afvalligen van de Islam in Afghanistan tot een kwetsbare groep behoren, eiser niet had aangetoond dat hij in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij niet tijdig de gronden van het beroep had ingediend en er geen verschoonbare reden voor dit verzuim was.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.