ECLI:NL:RBDHA:2019:11296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.20728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en identiteitseisen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser, van Sri Lankaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag onderbouwd met claims over zijn betrokkenheid bij de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) en de bedreigingen die hij heeft ondervonden van overheidstroepen. De verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft echter betoogd dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, met name vanwege tegenstrijdigheden in zijn geboortedatum. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn geboortedatum, maar de rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze documenten niet zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeert dat er een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek is in het besluit van de verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de identiteit van eiser zorgvuldig moet worden beoordeeld. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 oktober 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: F. Dkhissi-Veenstra).

ProcesverloopBij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.20729, plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Sri Lankaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum 1] 1997. Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat verschillende van zijn familieleden actief lid waren van de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) en dat zijn vader een belangrijke strijder was. Toen eiser jong was, hielp hij de LTTE door eten uit te delen en gewonde strijders naar het ziekenhuis te brengen. Rond 2008 is eiser meermaals bedreigd en mishandeld door overheidstroepen die achter zijn vader aan zaten. Daarna is eiser naar India gevlucht en vervolgens via Maleisië in 2012 naar Frankrijk vertrokken, waar hij is geadopteerd door een tante. In Frankrijk heeft eiser ook deelgenomen aan demonstraties van de LTTE, waarna de veiligheidsdienst in Sri Lanka bij zijn moeder en zijn vrienden is langs geweest. Vanwege zijn band met de LTTE, vreest eiser dat hij door het overheidsleger zal worden opgepakt als hij zou moeten terugkeren naar Sri Lanka.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn relaas niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft namelijk zijn identiteit niet aannemelijk gemaakt, omdat tegenstrijdigheden bestaan over zijn geboortedatum. Verder heeft eiser ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over de betrokkenheid van zijn familieleden bij de LTTE.
3. Eiser voert aan dat verweerder de ongeloofwaardigheid van zijn identiteit niet deugdelijk motiveert. Eiser stelt dat de door hem opgegeven geboortedatum klopt, namelijk [geboortedatum 1] 1997. Hij onderbouwt zijn stelling dat dit de juiste datum is met een Franse schoolregistratie, een Frans taaldiploma, een formulier waarmee zijn verblijf bij zijn familie in Frankrijk is aangevraagd, een Sri Lankaanse geboorteakte met vertaling en vier verschillende Franse rechterlijke uitspraken waarbij eiser partij was.
3.1
Verweerder wijst in het bestreden besluit op de tegenstrijdigheden die bestaan over eisers geboortedatum. Op Facebook staat eiser geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum 2] 1997 en zijn ex-vriendin heeft bevestigd dat dit de juiste datum is. Belangrijker nog is dat eiser bij de Franse autoriteiten met deze geboortedatum is geregistreerd. De door eiser overgelegde documenten doen daar niet aan af, aldus verweerder.
3.2
De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde documenten in kopie zijn overgelegd of volgens Bureau Documenten niet op authenticiteit zijn te beoordelen. Hoewel eiser niet een daadwerkelijk identificerend document als een paspoort heeft overgelegd, moet verweerder deze stukken desondanks meenemen in zijn beoordeling. Met name de vier rechterlijke uitspraken bieden een duidelijk aanknopingspunt voor de stelling van eiser dat hij onder de door hem opgegeven geboortedatum bekend staat in Frankrijk. Ook is eiser in zijn verklaringen tijdens de huidige procedure altijd consistent geweest over de door hem opgegeven geboortedatum. Verweerder is daarom gehouden om in zijn beoordeling goed te motiveren waarom desondanks niet van de door eiser opgegeven geboortedatum wordt uitgegaan.
3.3
De rechtbank stelt voorop dat wat op Facebook staat en wat is verklaard door de ex-vriendin van eiser weinig bewijskracht heeft, althans dat dit niet zonder nadere motivering opweegt tegen eisers verklaringen en de door hem overgelegde stukken. Voor de twijfel aan de identiteit van eiser is dus met name de registratie bij de Franse autoriteiten van belang. Deze bevindt zich echter niet in het dossier. De politie heeft deze gegevens volgens verweerder geraadpleegd door middel van een ‘Prüm-check’ (informatie-uitwisseling tussen Schengenlanden) en de uitkomst daarvan blijkt uit het proces-verbaal van het politieverhoor met eiser op 3 april 2018. Daarin staat namelijk:
“Wij hebben contact gezocht met de Franse autoriteiten. Wij hebben de volgende gegevens
van jou aan ze doorgegeven: [eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1997 te Sri Lanka. Jij komt met deze gegevens in Frankrijk niet voor, terwijl je aangeeft dat je vastgezeten hebt. […] Wij hebben met jouw vriendin gesproken. Volgens haar gegevens heet jij [eiser] , geboren op [geboortedatum 2] 1997 te Sri Lanka. Met deze gegevens komt in Frankrijk wel iemand naar voren. Hoe zit dat?”
Eiser verklaart vervolgens:
“Ik snap het niet. Zij is mijn vriendin niet meer. Ik snap niet waarom zij dit zegt. Ik heb geen enkele reden om over mijn gegevens te liegen. Ik heb u verteld dat ik heb vastgezeten. Ik stond tijdens mijn detentie als volgt geregistreerd: [eiser] , geboren op
[geboortedatum 1] 1997.”
3.4
Een op ambtseed afgelegde verklaring van de politie heeft grote bewijswaarde. Hoewel de onderliggende gegevens niet zijn overgelegd, kan er daarom van worden uitgegaan dat de naam van eiser in het door de politie geraadpleegde systeem voorkomt met de geboortedatum [geboortedatum 2] 1997. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt echter niet dat de politie daadwerkelijk een Prüm-check heeft gedaan. Deze stelling is door verweerder ingenomen, maar vindt verder nergens onderbouwing en is dus door de rechtbank ook niet te controleren. Weliswaar kan ervan worden uitgegaan dat de politie
eenFranse registratie heeft geraadpleegd en dat ergens de geboortedatum [geboortedatum 2] 1997 staat geregistreerd, maar onduidelijk is wat precies door de politie is opgevraagd. Omdat zonder een bewijs van deze registratie onvoldoende reden bestaat om te twijfelen aan de door eiser opgegeven geboortedatum, kan verweerder niet volstaan met de verwijzing naar het proces-verbaal van de politie. Daarin blijft namelijk te vaag waarop de bevindingen zijn gebaseerd. De door eiser overgelegde Franse documenten hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om nader onderzoek in te stellen. Het besluit kent daarom een zorgvuldigheidsgebrek. De beroepsgrond slaagt en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
4. Uit het oogpunt van een finale geschilbeslechting onderzoekt de rechtbank of aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5. De rechtbank overweegt dat van belang is om na te gaan of het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek losstaat van de eindconclusie van het bestreden besluit. In dat geval kan ervan uit worden gegaan dat verweerder de aanvraag hoe dan ook zou hebben afgewezen, ook als het besluit zorgvuldig zou zijn voorbereid. De vraag is dus of de onzekerheid over eisers geboortedatum doorwerkt in de andere dragende motiveringen in het bestreden besluit. Verweerder stelt op pagina 4 van het bestreden besluit:
“Vast staat dat de identiteit van betrokkene niet kan worden vastgesteld, mitsdien kan er op basis van documenten en foto’s niet worden vastgesteld wie de vader van betrokkene is. Dit is niet enkel op basis van verwarring omtrent de geboortedatum, maar het grotere geheel waarvan de geboortedatum een onderdeel is.”
Verder staat in het verweerschrift op pagina 3 hierover:
“Hoewel de individuele tegenwerpingen op zichzelf de ongeloofwaardigheid van het element niet dragen, zijn zij in onderlinge samenhang beoordeeld en toereikend bevonden om te concluderen tot ongeloofwaardigheid van het element.”
Voor de rechtbank is niet duidelijk wat precies wordt bedoeld met ‘het grotere geheel waarvan de geboortedatum een onderdeel is’ anders dan dat verschillende persoonsgegevens iemands identiteit in asielrechtelijke zin vormen. In zoverre kent het bestreden besluit ook nog een motiveringsgebrek. Omdat verweerder ervan uit lijkt te gaan dat eiser is wie hij zegt dat hij is, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom twijfel over zijn geboortedatum afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de identiteit en/of het bestaan van zijn vader. Dit is ook tijdens de zitting niet verhelderd, maar wel blijkt duidelijk uit het bestreden besluit en het verweerschrift dat verweerders conclusie over eisers geboortedatum en identiteit doorwerkt in de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers relaas over zijn vader. Juist dit gedeelte van eisers relaas is van belang voor eventuele inwilliging van de aanvraag, omdat hij stelt dat zijn vader een belangrijke strijder voor de LTTE was. Omdat vooralsnog in het midden moet blijven of eiser kan worden gevolgd in de door hem opgegeven geboortedatum, is dus onzeker welke gevolgen dit heeft voor verweerders beoordeling van de geloofwaardigheid van eiser. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
6. Omdat de overige beroepsgronden zien op of raken aan de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder, komt de rechtbank aan behandeling daarvan niet toe.
7. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent in de eerste plaats dat verweerder zijn oordeel over de identiteit van eiser ditmaal zorgvuldig moet voorbereiden, bijvoorbeeld door (niet slechts indirect) de Franse registratie van eisers persoonsgegevens ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit. Als verweerder wederom tot de conclusie komt dat eiser zijn identiteit niet (geheel) aannemelijk heeft gemaakt, is verweerder gehouden om deugdelijk te motiveren welke weerslag dit heeft op de geloofwaardigheid van eisers relaas over zijn vader. Tot slot moet verweerder nader ingaan op de stukken die door eiser kort voorafgaand aan de zitting zijn ingebracht. Verweerder heeft daar weliswaar ter zitting een standpunt over ingenomen, maar had de stukken naar eigen zeggen nog niet grondig kunnen bestuderen. Verweerder krijgt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 24 oktober 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.