ECLI:NL:RBDHA:2019:1133
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid Nederlandse rechter in adoptieprocedure met Belgische verblijfplaats
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie door verzoekers [Y] en [X], die in België wonen. De rechtbank moest beoordelen of zij rechtsmacht had om het verzoek in behandeling te nemen. Verzoekers, waarvan één de Nederlandse nationaliteit heeft en de ander de Belgische, hebben een minderjarige uit Libanon willen adopteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige en verzoekster in België wonen en dat er geen belanghebbenden in Nederland zijn. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat er voldoende aanknopingspunten waren met de Nederlandse rechtssfeer, zoals vereist door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft de argumenten van verzoekers, waaronder de hoop op toekomstige verhuizing naar Nederland en de Nederlandse nationaliteit van verzoeker, als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van het kind in België beter gewaarborgd zijn en dat de Belgische instanties de adoptieprocedure moeten afhandelen. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.