ECLI:NL:RBDHA:2019:1133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
C/09/556800 / FA RK 18-5212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in adoptieprocedure met Belgische verblijfplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie door verzoekers [Y] en [X], die in België wonen. De rechtbank moest beoordelen of zij rechtsmacht had om het verzoek in behandeling te nemen. Verzoekers, waarvan één de Nederlandse nationaliteit heeft en de ander de Belgische, hebben een minderjarige uit Libanon willen adopteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige en verzoekster in België wonen en dat er geen belanghebbenden in Nederland zijn. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat er voldoende aanknopingspunten waren met de Nederlandse rechtssfeer, zoals vereist door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft de argumenten van verzoekers, waaronder de hoop op toekomstige verhuizing naar Nederland en de Nederlandse nationaliteit van verzoeker, als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van het kind in België beter gewaarborgd zijn en dat de Belgische instanties de adoptieprocedure moeten afhandelen. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 18-5212
Zaaknummer: C/09/556800
Datum beschikking: 11 februari 2019

Adoptie en vaststelling geboortegegevens

Beschikking op het op 17 juli 2018 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] en [X] ,

verzoekers, dan wel verzoeker en verzoekster,
wonende te [woonplaats] , België,
advocaat: mr. P. Baur te Landgraaf.
Als belanghebbende ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van geboortegegevens wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
hierna: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 27 augustus 2018 van de zijde van de ambtenaar;
- het faxbericht van 7 september 2018 van de zijde van verzoekers.
Op 14 januari 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers met hun advocaat alsmede mevrouw [T] en mevrouw [T1] namens de ambtenaar.
Na de behandeling ter zitting is ontvangen een fax van 15 januari 2019 met bijlagen van verzoekers.

Verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank de adoptie door verzoekers uitspreekt van de minderjarige [naam mj] geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] , Libanon en daarbij bepaalt dat de minderjarige de voornaam “ [minderjarige] ” en de geslachtsnaam [naam Y] zal dragen. Subsidiair en voor zover nodig verzoeken verzoekers de geboortegegevens van de minderjarige vast te stellen.

Beoordeling

De rechtbank dient eerst te beoordelen of aan de rechtbank rechtsmacht toekomt. De minderjarige en verzoekster hebben de Libanese nationaliteit, verzoeker heeft
de Nederlandse nationaliteit. Verzoekers wonen feitelijk met de minderjarige in België.
Verzoekers en de minderjarige wonen niet in Nederland en er zijn er geen belanghebbenden wier gewone verblijfplaats in Nederland is, zodat de Nederlandse rechter niet ingevolge artikel 3 onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht heeft. Artikel 3 onder b Rv is hier niet van toepassing. Artikel 3 onder c Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de zaak anderszins voldoende met de Nederlandse rechtssfeer is verbonden. Beoordeeld dient te worden of dit het geval is.
Verzoekers zijn van mening dat van voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer sprake is. Zij hebben daartoe, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit en verzoekster verwacht op korte termijn de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Door een adoptie naar Nederlands recht zal de minderjarige ook de Nederlandse nationaliteit verkrijgen met alle rechten en plichten die daarbij horen en zal haar status als kind van verzoekers gewaarborgd zijn. Hoewel verzoekers feitelijk in [woonplaats] wonen, zijn zij op Nederland georiënteerd nu daar de familie van verzoeker woont. Verzoekers voeden de minderjarige zowel Frans- als Nederlandstalig op. Verzoeker is werkzaam als EU-ambtenaar in [woonplaats] . Formeel gezien wordt verzoeker daardoor niet als inwoner van België aangemerkt. Verzoeker is daarom in een speciaal register opgenomen. Hierdoor kan rechtens niet gesteld worden dat verzoekers in België woonachtig zijn. Voorts hopen verzoekers dat verzoeker op een termijn van twee jaar naar Nederland overgeplaatst zal worden.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verzoekers hebben aangevoerd onvoldoende is om tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder c Rv te leiden. De verblijfplaats van verzoekers en de minderjarige is feitelijk in België. Zij wonen en werken daar en hun gezinsleven speelt zich af in België. Zij hebben nooit in Nederland gewoond. Dat verzoekers in België niet in de ‘reguliere’ basisadministratie staan ingeschreven maar in een register voor EU-ambtenaren maakt dit niet anders. Voor de beoordeling van de rechtssfeer waarmee de zaak verbonden is, dient de rechtbank te kijken naar de feitelijke situatie en dus ook naar de feitelijke verblijfplaats van verzoekers en de minderjarige. Dat is België. Bij de beoordeling van een verzoek tot adoptie dienen de belangen van het kind beoordeeld te worden, in deze zaak meer in het bijzonder ook de vraag of de belangen van de minderjarige bij overbrenging vanuit het land van herkomst gewaarborgd zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat de instanties in het land waar het kind woont, België, aangewezen zijn om de belangen van de minderjarige (zonodig) te onderzoeken. Daarbij geldt dat niet is gebleken dat adoptie van de minderjarige door verzoekers in België niet mogelijk is. Verzoekers hebben slechts gesteld dat de adoptieprocedure daar vermoedelijk lang zal duren. De omstandigheden dat verzoeker hoopt op termijn naar Nederland te worden overgeplaatst en dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft, zijn, gelet op het voorgaande, onvoldoende om rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan te nemen.
De rechtbank acht de Nederlandse rechter dan ook onbevoegd van het verzoek kennis te nemen. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank daarom niet toe.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Westerhuis-Evers, kinderrechter, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2019.