ECLI:NL:RBDHA:2019:11376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.2074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning asiel en inreisverbod wegens onjuiste gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met Iraakse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had in 1997 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die was ingewilligd. Echter, in 2019 heeft de Staatssecretaris de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat eiser onjuiste gegevens had verstrekt over zijn identiteit. Eiser had een Iraaks paspoort op naam van een andere persoon en had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een actuele schending van het Vluchtelingenverdrag zou ondervinden.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op goede gronden had vastgesteld dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt en dat de verjaringstermijn van de werkinstructie 2007/13 niet van toepassing was. Eiser had niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico op vervolging liep. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet ten onrechte een inreisverbod van twee jaar had opgelegd en dat het beroep van eiser ongegrond was.

De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van correcte gegevens bij asielaanvragen en de gevolgen van het verstrekken van onjuiste informatie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

ProcesverloopBij besluit van 28 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is ter zitting verschenen Z. Karem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1963.
Eiser heeft op 4 april 1997 onder de naam [eiser] een aanvraag om toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf ingediend. Aan de aanvraag lag destijds ten grondslag dat hij problemen had met de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) en hierdoor gegronde reden had te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Deze aanvraag is bij besluit van 15 juli 1997 ingewilligd.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken met terugwerkende kracht tot 4 april 1997. Op 12 oktober 2016 heeft verweerder informatie ontvangen van de Immigration Liaison Officer (ILO) van de IND in Amman te Jordanië waaruit is gebleken dat eiser met luchtvaartmaatschappij Germania van [plaats] naar [plaats] is gevlogen en in bezit was van een Iraaks paspoort op naam van [A] . Gelet op deze informatie heeft verweerder geconcludeerd dat eiser bij zijn asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Nu eiser zijn asielrelaas heeft gekoppeld aan een identiteit die niet juist is, is het volgens verweerder aan eiser om aannemelijk te maken dat er aan zijn werkelijke identiteit een asielrelaas is verbonden waardoor eiser niet terug kan naar zijn land van herkomst. De bekende feiten en omstandigheden van eiser vormen volgens verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst een actuele schending van het Vluchtelingenverdrag zal ondervinden of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte stelt dat eiser zich niet kan beroepen op de verjaringstermijn van werkinstructie 2007/13. Het intrekken van een vergunning die gedurende de geldigheid van deze werkinstructie onaantastbaar is geworden, omdat de twaalfjaarstermijn is volgelopen, is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Verweerder stelt ook ten onrechte dat het niet relevant is of de verblijfsvergunning asiel ook zou zijn verleend als eiser destijds zijn juiste identiteit had gebruikt. In paragraaf C2/10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat expliciet dat verweerder de situatie beoordeelt zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag bekend zouden zijn geweest. Deze beoordeling is ten onrechte door verweerder niet gemaakt. Verweerder meent tevens dat eiser geen gemeenschapsonderdaan is, maar eiser heeft een document overgelegd waaruit blijkt dat hij dit wel is. Engeland heeft het verblijfsrecht van eiser niet voor geëindigd verklaard, zodat eiser nog steeds de status van gemeenschapsonderdaan heeft.
Het onthouden van een vertrektermijn is in strijd met paragraaf A3/3 van de Vc 2000 omdat niet alle aangevoerde relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling zijn betrokken door verweerder. Zo heeft eiser een zus wonen in Nederland, woont hij zelf al meer dan 20 jaar in Nederland en is hij vennoot in een winkel. Daarnaast loopt de procedure al sinds april 2017. Het is niet proportioneel om in eisers geval van een termijn voor vrijwillig vertrek af te zien. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:8603), rechtsoverweging 7.2. Nu eiser ten onrechte een vertrektermijn is onthouden is het inreisverbod ten onrechte opgelegd.
Ter aanvulling heeft eiser nog naar voren gebracht dat verweerder in strijd met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet ambtshalve heeft getoetst of eiser in aanmerking komt voor een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 35 eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de grond voor intrekking zich voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de bevindingen van de ILO, namelijk dat eiser in het bezit was van een retourticket voor de vlucht Sulaymaniyah naar [plaats] en een Iraaks paspoort op naam van [A] , dit aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft het Iraakse paspoort met nummer [paspoortnummer] en afgiftedatum 25 november 2018 overgelegd, dat door de Koninklijke Marechaussee en Bureau Documenten echt is bevonden. Daarnaast heeft eiser in de gehoren erkend dat hij een onjuiste naam en geboortedatum heeft verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet in geschil is dat eiser in zijn asielprocedure onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit.
4.2
Ondanks het verstrekken van een alias stelt eiser dat zijn verblijfsvergunning niet ingetrokken kan worden gezien de verjaringstermijn van werkinstructie 2007/13. Volgens deze werkinstructie kan een vergunning na twaalf jaar niet meer worden ingetrokken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens. Eiser was op 4 april 2009 twaalf jaar in het bezit van een vergunning en de werkinstructie was geldig tot 13 augustus 2010. Eiser stelt dat zijn verblijfsvergunning hierdoor onaantastbaar is geworden. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet en overweegt dat met het verschijnen van Wijzigingsbesluit Vreemdelingen (WBV) 2008/27, waarbij een verdere implementatie van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG) is gegeven, de twaalfjaarstermijn bij het verstrekken van onjuiste gegevens is komen te vervallen. Hoewel de werkinstructie 2007/13 geldig was tot 13 augustus 2010 gold de twaalfjaarstermijn niet meer op 21 november 2008. Dit staat tevens vermeld in de werkinstructie 2010/9 waar eiser een beroep op doet. Eveneens blijkt dit uit de uitspraak die verweerder heeft overgelegd van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 juni 2015 (AWB 14/28384). Deze uitspraak is door de Afdeling bevestigd op 1 september 2016 (zaaknummer 201505526/1/V2).
Ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2008/27, 21 november 2008, voldeed eiser niet aan de twaalfjaarstermijn. De rechtbank is hierdoor van oordeel dat verweerder op goede gronden en niet ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om deze verblijfsvergunning in te trekken.
4.3
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet relevant is of de verblijfsvergunning asiel ook zou zijn verleend aan eiser als hij destijds de naam [A] had opgegeven. Verweerder heeft terecht getoetst of de verblijfsvergunning die op naam van [eiser] is aangevraagd, als zodanig, op die naam, zou zijn verleend als ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest dat dit een onjuiste identiteit was en eiser [A] heet. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat dit niet het geval zou zijn geweest. Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat de gebleken identiteit [A] relevant is voor de huidige beoordeling, nu eiser ook aan deze identiteit zijn eerder gestelde asielrelaas heeft verbonden. In dat kader heeft verweerder dan ook niet ten onrechte uitsluitend beoordeeld of eiser al dan niet wegens actuele schending van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een actueel reëel risico op het ontstaan van ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM, terug kan keren naar Irak. Tijdens het gehoor van
10 april 2017 heeft eiser verklaard dat de PUK de eerdere problemen die eiser heeft ondervonden in 1997 heeft goedgemaakt en dat de leider van de PUK voor eiser in Sulaymaniyah een huis heeft gekocht vanwege eisers jarenlange trouwe dienst. Voorts verklaarde hij dat hij een pensioen in Irak ontvangt van het ministerie van de Peshmerga en dat hij met pensioen is gegaan als [functie] . Verweerder heeft gezien deze verklaringen niet ten onrechte gesteld dat de vrees voor vervolging op grond van de in 1997 ondervonden problemen niet meer aanwezig is. Ook verklaarde eiser tijdens het gehoor van 17 oktober 2018 dat er in Irak nog steeds politieke problemen zijn en omdat hij ook politiek actief was in zijn land hij daarom dezelfde problemen zal ondervinden. Zijn land en zijn stad zijn onveilig omdat er grote problemen tussen de Koerden aan de ene kant en de militie en het leger van Irak aan de andere kant bestaan. Hetgeen hij heeft verklaard ziet enkel op de algemene situatie in Irak. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat de verklaringen van eiser dat juist hij op grond daarvan persoonlijk problemen zal ondervinden bij terugkeer enkel op vermoedens berusten en niet op persoonlijke ervaringen. Niet gebleken is immers dat hij tijdens één van zijn perioden van terugkeer naar Irak persoonlijk problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij terugkeer naar zijn land van herkomst een actuele schending van het Vluchtelingenverdrag plaats zal vinden of dat er een reëel risico wordt gelopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.4
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder in strijd met artikel 3.6a van het Vb 2000 niet ambtshalve heeft getoetst of hij in aanmerking komt voor een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Het vijfde lid van artikel 3.6a van het Vb 2000 bepaalt met zoveel woorden dat deze ambtshalve toets wordt uitgevoerd indien de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting terecht heeft opgemerkt, heeft de wetgever er expliciet voor gekozen dat er geen artikel 8 van het EVRM toets plaatsvindt indien een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt ingetrokken. Nu de tekst van het Vb 2000 en de toelichting hierop duidelijk zijn, slaagt eisers stelling niet.
4.5
Aangezien verweerder op goede gronden en niet ten onrechte de asielvergunning van eiser heeft ingetrokken omdat eiser onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan verweerder op grond van artikel 62, tweede lid onder b, van de Vw 2000 bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen vertrektermijn heeft toegekend, doordat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Zo heeft verweerder meegewogen dat eiser enkel een zus heeft in Nederland en vennoot is in een winkel in Nederland. Dit heeft verweerder niet ten onrechte als onvoldoende geacht om geen vertrektermijn toe te kennen aan eiser. Tevens is meegewogen dat eisers (ex)vrouw en kinderen in Engeland wonen en aangezien de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is op Engeland staat een inreisverbod niet in de weg aan het bezoeken van zijn familieleden en het voortzetten van zijn gezinsleven in Engeland. Het beroep van eiser op de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2017 doet hier niet aan af, aangezien in die zaak de aanvraag van de vreemdeling was afgewezen als kennelijk ongegrond en verweerder in die zaak erkende dat niet alle persoonlijke omstandigheden in de beoordeling waren betrokken.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft verweerder een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Het beroep van eiser dat hij een gemeenschapsonderdaan is, staat naar het oordeel van het rechtbank niet in de weg om eiser een inreisverbod op te leggen. De asielvergunning is op goede gronden ingetrokken tot het moment van afgifte, waardoor het wordt geacht nooit te zijn verleend. Aangezien het Britse verblijfsdocument werd afgegeven op basis van het Nederlandse verblijfsrecht, op naam staat van [eiser] en frauduleus is verkregen, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser geen gemeenschapsonderdaan is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en op goede gronden een inreisverbod heeft opgelegd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.