ECLI:NL:RBDHA:2019:11384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
7921202 EJ19-84728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en haar werkgever, aangeduid als [verweerder]. De werknemer had verzocht om vernietiging van haar ontslag op staande voet, dat haar op 23 mei 2019 was gegeven, en om betaling van diverse vergoedingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat de werknemer geld uit de kassa had ontvreemd. De rechter heeft vastgesteld dat de werknemer recht had op een transitievergoeding van € 1.287, een billijke vergoeding van € 3.000, en een vergoeding wegens onregelmatig ontslag van € 2.653,92. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke kosten vastgesteld op € 873,68. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer grotendeels toegewezen en de werkgever veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers bij onterecht ontslag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
zaaknr.: 7921202 EJ VERZ 19-84728
Beschikking van de kantonrechter d.d. 8 oktober 2019 in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. B. Winter – van Rijswijk,
en
[verweerder] , h.o.d.n. [naam onderneming],
zaak doende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. L.P.J. Krijgsman.

1.Het verloop van de procedures

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, waaruit tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 19 juli 2019;
- het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek;
- de pleitnota van mr. Winter – van Rijswijk;
- de aantekeningen van mr. Krijgsman;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 6 september 2019.

2.De overwegingen

2.1
[verzoeker] verzoekt in deze procedure, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
A.
bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:
1. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het salaris ad € 857,56 bruto / € 760,= netto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 23 september 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
2. [verweerder] te verplichten [verzoeker] na betekening van de te geven beschikking en na haar bevallingsverlof toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussenpartijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,= per dag of een gedeelte daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft;
B.
In de hoofdzaak:
Primair
3. de opzegging d.d. 23 mei 2019 te vernietigen;
4. [verweerder] te verplichten [verzoeker] na betekening van de te geven beschikking en na haar bevallingsverlof toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussenpartijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,= per dag of een gedeelte daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft;
5. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoeker] ad € 926,15 bruto / € 820,80 netto per maand, inclusief de vakantiebijslag, vanaf 23 september 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
Subsidiair
6. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 1.287,= bruto;
7. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding ad € 25.000,=;
8. [verweerder] te veroordelen tot de betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging ad € 2.653,92 netto;
Primair en Subsidiair
9. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen een bedrag ad € 4.500,= (exclusief btw en 5% kantoorkosten);
met veroordeling van [verweerder] is de kosten van de procedure.
2.2
[verzoeker] legt het volgende aan haar verzoeken ten grondslag. Zij is geboren op [geboortedatum] 1995 en is op 17 augustus 2015 als verkoopmedewerkster in dienst getreden bij [verweerder] . Zij heeft, doorgaans op de dinsdagen en donderdagen van 08.00 uur tot 18.00 uur, bij hem gewerkt in zijn detailhandelszaak te [woonplaats 2] , alwaar producten worden verkocht zoals kaas, vleeswaren, noten en wijn. De arbeidsovereenkomst gold aanvankelijk voor bepaalde tijd, maar is nadien voor onbepaalde tijd gaan gelden. [verzoeker] verdiende laatstelijk bij [verweerder] een salaris ad € 857,56 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op 23 mei 2019, een dag voor haar zwangerschapsverlof, heeft [verzoeker] een bestelling verkeerd aangeslagen in het kassasysteem, hetgeen zij [verweerder] heeft meegedeeld. Dezelfde dag heeft [verweerder] haar geconfronteerd met een aantal bonnetjes uit het verleden. [verweerder] heeft haar dezelfde dag op staande voet ontslagen, omdat zij zich geld uit de kassa van [verweerder] zou hebben toegeëigend. Direct daarna heeft [verweerder] haar een brief overhandigd waarin hij haar dat heeft bevestigd. [verzoeker] is vervolgens zeer geëmotioneerd naar huis gegaan. Dezelfde dag is de moeder van [verzoeker] bij [verweerder] in de winkel verhaal wezen halen. [verweerder] gaf toen te kennen dat hij te snel had gehandeld en niet goed had nagedacht. Hij liet verder weten dat hij geen vertrouwen meer had in [verzoeker] , dat hij het ontslag op staande voet in wilde trekken en het dienstverband met haar op een andere manier wilde beëindigen. [verweerder] heeft desondanks niet op het ontslag willen terug komen. Bij brief d.d. 24 juni 2019 heeft de gemachtigde van [verzoeker] zich jegens [verweerder] op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig is geëindigd en dat [verweerder] haar het loon moet doorbetalen. Er zijn pogingen ondernomen om de zaak in der minne te regelen, maar dat is niet mogelijk gebleken. [verzoeker] betwist dat zij zich geld van [verweerder] heeft toegeëigend. De stelling van [verweerder] , dat zij zich daaraan wel schuldig heeft gemaakt, heeft hij niet naar behoren onderbouwd. Hij beroept zich enkel op een aantal niet goed leesbare bonnen uit het kassasysteem. Daaruit kan niet worden afgeleid dat [verzoeker] geld uit de kassa heeft weggenomen. Het is bovendien niet aannemelijk dat iemand die geld uit de kassa wegneemt, dat door middel van directe storno of minusverkoop wil registreren, omdat de betreffende persoon zich daarmee zelf verdacht zou maken. [verweerder] stelt dat de posten directe storno en minusverkoop bij [verzoeker] hoger zijn dan bij de andere werknemers, maar hij heeft die stelling niet met enig bewijsstuk onderbouwd. Op te merken is verder dat de collega’s van [verzoeker] ten name van haar kassaregistraties kunnen doen, omdat het account van [verzoeker] niet met een wachtwoord is beveiligd. Het ontslag dat [verweerder] aan [verzoeker] heeft gegeven, dient vernietigd te worden. Aangezien [verzoeker] voor het levensonderhoud van haar gezin afhankelijk is van haar loon, heeft zij belang bij de toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] doen zeggen dat, na alles wat er is gezegd, haar terugkeer op het werk geen optie meer is. Zij heeft haar primaire verzoeken daarom ingetrokken. [verweerder] dient haar wel de transitievergoeding ad € 1.287,= bruto te betalen en de billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW. Bij de bepaling van de hoogte van laatstgenoemde vergoeding is rekening te houden met het feit dat [verzoeker] , doordat [verweerder] haar ten onrechte van diefstal heeft beschuldigd, niet van haar zwangerschapsverlof heeft kunnen genieten. [verweerder] heeft haar ten onrechte op staande voet ontslagen op een moment dat zij zich in een zeer kwetsbare positie bevond. Het heeft er alle schijn van dat [verweerder] dit willens en wetens heeft gedaan teneinde het dienstverband op een zo goedkoop mogelijke wijze te beëindigen. De billijke vergoeding is aldus vast te staan op een bedrag ad € 25.000,=. [verzoeker] maakt verder aanspraak op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging (artikel 7:672 lid 10 BW). De wettelijke opzegtermijn bedraagt in dit geval 1 maand. Daarnaast geldt er, te rekenen vanaf 23 september 2019, een opzegverbod gedurende zes weken na het bevallingsverlof, zodat de arbeidsovereenkomst op zijn vroegst pas per 1 januari 2020 teneinde zou komen indien deze voor 1 december 2019 (rechtsgeldig) zou zijn opgezegd. De hier aan de orde zijnde vergoeding bedraagt aldus € 2.653,92 netto. Aangezien [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] tegen beter weten heeft opgezegd, kan [verzoeker] verder aanspraak maken op de volledige kosten van rechtsbijstand. Dit betreft een bedrag ad € 3.300,= (exclusief btw en 5% kantoorkosten). Berekend tot en met de mondelinge behandeling bedragen de kosten naar verwachting € 4.500,= (exclusief btw en 5% kantoorkosten).
2.3
[verweerder] verzoekt om afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , met veroordeling van haar, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure. Daartoe voert hij het volgende aan. Bij hem werken slechts enkele werknemers. Het komt geregeld voor dat zijn werknemers alleen in de winkel staan en de klanten zelfstandig bedienen. Het kassasysteem van [verweerder] is een Bezerba SC II. Dit is een eenvoudig systeem, waar ook onervaren medewerkers goed mee uit de voeten kunnen. Voor elk gebruik van de kassa wordt aangevinkt welke medewerker de kassa bedient. Alle kassahandelingen worden via dit systeem geregistreerd. Voor [verweerder] is via dit systeem de omzet, uitgesplitst per medewerker, zichtbaar te maken. De kassaregistratie wordt uitgesplitst in zeven posten, te weten totaalverkoop, aanbiedingsverkoop, reclameverkoop, minusverkoop, directe storno, bonstorno en retouren. De minusverkoop wordt normaliter gebruikt voor klanten die een product komen terugbrengen, waarna teruggave van een geldbedrag volgt. Direct storno wordt gebruikt voor het herstel van foutieve aanslagen. Voor beide posten moet welbewust een bepaalde knop worden ingedrukt, de storno dan wel de minus knop. Indien de posten minus en storno buitensporig hoog zijn, kan dit er op duiden dat deze posten worden gebruikt om te maskeren dat er op onregelmatige wijze geld aan de kassa wordt onttrokken. Het gebruik van deze posten komt namelijk wel voor, maar slechts in beperkte mate. [verzoeker] werkte in de regel op dinsdag de gehele dag. [verweerder] was dan niet zelf in de winkel werkzaam. Op 17 mei 2019 heeft een medewerkster van [verweerder] , [naam medewerkster] , per abuis de bon-herhaaltoets ingedrukt. Hierdoor kwam de verkoperomzet van 16 mei 2019 uit het kassasysteem. Deze bon toonde als laatste kassahandeling een minusverkoop van € 50,=. Na het weekend, op 20 mei 2019 heeft zij [verweerder] hierover geïnformeerd. Dat was voor [verweerder] aanleiding om de verkoperomzetten over de periode 23 april 2019 tot 23 mei 2019 te beoordelen. Uit de kassaregistraties van [verzoeker] bleek dat de posten directe storno en minusverkoop in die periode veel hoger waren dan bij de andere werknemers en [verweerder] zelf. Merkwaardig was dat meerdere malen sprake is van ronde bedragen (bedragen ad € 45,=, € 50,= en € 100,=), terwijl er op 16 mei 2019 zelfs eenmalig een negatieve omzet was. In de winkel van [verweerder] wordt niet of nauwelijks met ronde bedragen gewerkt. Opvallend was verder dat de op dinsdag behaalde omzetten tegenvielen. Op enkele dagen is zichtbaar dat [verzoeker] een gemiddelde omzet per verkoop had van € 2,=, terwijl de gemiddelde omzet per verkoop gemiddeld € 10,= bedraagt. Gelet op de gemiddelde omvang van de verkoop per klant, is een minusverkoop van € 100,= en een directe storno van € 40,= niet verklaarbaar. Op 23 mei 2019 heeft [verweerder] voor een bedrag ad € 40,= nogmaals een directe storno van [verzoeker] aangetroffen alsmede een minus bedrag. Dat was voor hem aanleiding om [verzoeker] om een verklaring vragen voor haar storno’s en minusverkopen in de periode van 23 april 2019 tot en met 23 mei 2019. Aangezien zij daar toen – en ook nadien – geen deugdelijke verklaring voor heeft gegeven, is voor [verweerder] komen vast te staan dat zij bedragen uit de kassa heeft ontvreemd. [verweerder] heeft haar op die grond op 23 mei 2019 op staande voet ontslagen.
2.4
Voor het geval de arbeidsverhouding tussen partijen nog zou bestaan, verzoekt [verweerder] , bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn zonder toekenning van enige vergoeding.
2.5
[verweerder] legt aan zijn verzoek ten grondslag hetgeen hiervoor is vermeld en voorts nog het volgende. Als gevolg van de ernstig verwijtbare gedragingen van [verzoeker] is de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig verstoord geraakt. Op de transitievergoeding en de billijke vergoeding kan zij daarom geen aanspraak maken. Hetzelfde geldt met betrekking tot de gevorderde proceskosten.
2.6
[verzoeker] heeft tegen het verzoek van [verweerder] verweer gevoerd. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt, voor zover nodig, hierna aan de orde.
2.7
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.8
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1995, is op 17 augustus 2015 als verkoopmedewerkster in dienst getreden bij [verweerder] . Zij heeft, doorgaans op de dinsdagen en donderdagen van 08.00 uur tot 18.00 uur, bij hem gewerkt in zijn detailhandelszaak te [woonplaats 2] , alwaar producten worden verkocht zoals kaas, vleeswaren, noten en wijn. De arbeidsovereenkomst gold aanvankelijk voor bepaalde tijd, maar is nadien voor onbepaalde tijd gaan gelden. [verzoeker] verdiende laatstelijk bij [verweerder] een salaris ad € 857,56 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op 23 mei 2019, één dag voor haar zwangerschapsverlof, heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. In zijn brief aan [verzoeker] d.d. 23 mei 2019 heeft [verweerder] dit als volgt bevestigd:
Met deze brief bevestig ik dat u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent. De reden hiervoor is als volgt: Het toe-eigenen van geld wat rechtens [naam onderneming] toekomt.
In de periode vanaf 24 april 2019 tot en met 23 mei 2019 heeft [verzoeker] onder meer kassaregistraties gedaan voor bedragen ad € 40,26 (directe storno), € 78,= (minusverkoop), € 71,35 (directe storno), € 47,31 (directe storno), € 26,56 (minusverkoop), € 21,40 (directe storno), € 45,= (minusverkoop), € 26,67 (directe storno), € 50,= (minusverkoop), € 15,85 (minusverkoop), € 10,82 (directe storno), € 15,35 (minusverkoop), € 100,= (minusverkoop), € 11,91 (directe storno) en € 40,= (minusverkoop). [verweerder] heeft niet betwist dat de collega’s van [verzoeker] ten name van haar kassaregistraties kunnen doen, omdat het account van [verzoeker] niet met een wachtwoord is beveiligd, zodat ook dit als vaststaand is aan te nemen.
2.9
Het feit dat [verzoeker] geld uit de kassa heeft weggenomen is volgens [verweerder] af te leiden uit het feit dat zij in de periode vanaf 24 april tot en met 23 mei 2019 meer directe storno’s en minusverkopen in het kassasysteem heeft geregistreerd dan zijn andere medewerkers en hij zelf. Dat [verzoeker] in die periode meer directe storno’s en minusverkopen in het kassasysteem heeft geregistreerd dan [verweerder] en zijn andere medewerkers, staat op grond van de door [verweerder] in het geding gebrachte stukken niet of niet voldoende vast, terwijl, ook indien dat zo zou zijn, dit op zich nog niet tot de conclusie leidt dat [verzoeker] dus geld uit de kassa van [verweerder] heeft weggenomen.
2.1
Het feit dat [verzoeker] geld uit de kassa heeft weggenomen is volgens [verweerder] verder af te leiden uit het feit dat [verzoeker] ronde bedragen (€ 78,=, € 45,=, € 50,=, € 100,=) als minusverkoop heeft geregistreerd, voor welke registraties zij, ofschoon hij haar daar bij herhaling om heeft gevraagd, geen goede verklaring heeft gegeven. Daarbij is volgens hem van belang dat in zijn winkel niet of nauwelijks met ronde bedragen wordt gewerkt. [verzoeker] heeft dit betwist met de stelling dat zij geen geld heeft weggenomen uit de kassa van [verweerder] en dat haar collega’s ten name van haar kassaregistraties kunnen doen, omdat haar account niet met een wachtwoord is beveiligd. Bij de beoordeling van deze stellingen staat voorop dat het aan [verweerder] is om voldoende gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat [verzoeker] geld uit zijn kassa heeft weggenomen. Indien [verweerder] volstaat met de algemene stelling dat [verzoeker] geld uit zijn kassa heeft weggenomen, betwist [verzoeker] die stelling naar behoren met enkel de stelling dat dit niet juist is. Indien [verweerder] aan zijn stelling specifieke feiten en omstandigheden ten grondslag legt, ligt het op de weg van [verzoeker] om die feiten en omstandigheden voldoende gemotiveerd te betwisten.
2.11
Voor zover juist is dat in de winkel van [verweerder] niet of nauwelijks met ronde bedragen wordt gewerkt, kan uit feit dat in het kassasysteem van [verweerder] op verschillende dagen ten name van [verzoeker] ronde bedragen als minusverkoop zijn geregistreerd, niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat [verzoeker] dus geld uit de kassa van [verweerder] heeft weggenomen. Het lag, mede gelet op de ernst van het verwijt dat [verweerder] [verzoeker] maakt, daarom op de weg van [verweerder] om zijn stelling nader te onderbouwen, (onder meer) door a) voldoende feiten en omstandigheden te stellen die tot de conclusie kunnen leiden dat slechts [verzoeker] de ter discussie staande kassaregistraties heeft uitgevoerd, door b) aan de hand van zijn voorraadadministratie voorraadtekorten aan te tonen die met de ten name van [verzoeker] geregistreerde minusverkopen in verband zijn te brengen en door c) aan de hand van zijn kasgeldregistratie aan te tonen dat er kastekorten zijn geweest die in verband zijn te brengen met de ten name van haar geregistreerde directe storno’s. Aangezien [verweerder] dit heeft nagelaten, heeft [verzoeker] zijn stelling, dat zij geld uit zijn kassa heeft weggenomen, voldoende betwist met de stelling dat zij dat niet heeft gedaan en dat haar collega’s ten name van haar kassaregistraties kunnen doen, omdat haar account niet met een wachtwoord is beveiligd.
2.12
[verweerder] heeft ter onderbouwing van zijn stelling, dat [verzoeker] geld heeft weggenomen uit zijn kassa, verder aangevoerd dat de op dinsdag behaalde omzetten tegenvielen, met op 16 mei 2019 zelfs een eenmalige negatieve omzet, en dat [verzoeker] op enkele dagen een gemiddelde omzet per verkoop had van € 2,=, terwijl de gemiddelde omzet per verkoop € 10,= bedraagt. [verweerder] heeft geen gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat de op dinsdag behaalde omzetten duidelijk lager waren, zodat dit niet komt vast te staan. Voor zover de op dinsdag behaalde omzetten duidelijk lager zijn dan de omzetten die op de andere werkdagen worden behaald, leidt dat op zich bovendien niet tot de conclusie dat [verzoeker] dus geld uit de kassa heeft ontvreemd, omdat voor die lagere omzetten ook andere verklaringen denkbaar zijn. Voor zover juist is dat [verzoeker] op enkele dagen een gemiddelde omzet per verkoop had die beduidend lager lag dan de gemiddelde omzet per verkoop – want ook deze stelling is aan de hand van de in het geding gebrachte producties niet (voldoende) te verifiëren – leidt ook dat niet dwingend tot de conclusie dat [verzoeker] dus geld uit de kassa heeft weggenomen.
2.13
Nu de juistheid van de hier aan de orde zijnde stelling niet anderszins is gebleken, heeft [verweerder] zijn stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt. De door [verweerder] gestelde omstandigheden, in onderling verband bezien, rechtvaardigden (wellicht) wel een gedegen onderzoek naar de juistheid van zijn vermoeden dat [verzoeker] geld uit zijn kassa heeft weggenomen, maar, mede gelet op de gevolgen die dit voor [verzoeker] heeft, niet het [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet. Aangezien [verweerder] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, is er geen aanleiding om hem toe te laten tot het bewijs van die stelling.
2.14
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling van haar verzoek verklaard in het ontslag te berusten, met dien verstande dat zij wel aanspraak maakt op de transitievergoeding, de billijke vergoeding en de vergoeding wegens de onregelmatigheid van het ontslag.
2.15
Tussen partijen is niet in discussie dat de transitievergoeding is te stellen op het door [verzoeker] genoemde bedrag ad € 1.287,= bruto. Dat bedrag zal, nu aan de voorwaarden voor de toekenning van de transitievergoeding is voldaan, daarom worden toegewezen.
2.16
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst tussen partijen onregelmatig heeft opgezegd. Tussen partijen is niet in discussie dat de vergoeding wegens de onregelmatige opzegging is te stellen op het door [verzoeker] genoemde bedrag ad € 2.653,92 netto. Ook dat bedrag zal daarom worden toegewezen.
2.17
Bij de beantwoording van de vraag of de verzochte billijke vergoeding in de zin van artikel 7:681 BW is toe te kennen en zo ja, wat daarvan de omvang moet zijn, is is het volgende van belang. Het staat vast dat ten deze sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. Het is, anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd, niet (voldoende) gebleken dat er tussen het ontslag van [verzoeker] en haar zwangerschap enig ander verband is dan dat [verweerder] haar heeft ontslagen op de dag voor de aanvang van haar zwangerschapsverlof. Het feit dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd, is kennelijk het gevolg van een beoordelingsfout, in die zin dat [verweerder] er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij voldoende aannemelijk had gemaakt dat [verzoeker] geld uit zijn kassa had ontvreemd. In aanmerking is verder te nemen dat [verweerder] – al dan niet terecht – geen vertrouwen meer heeft in [verzoeker] , terwijl ook [verzoeker] , tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak, uiteindelijk te kennen heeft gegeven dat er geen basis meer is voor een verdere samenwerking. Het is daarom aannemelijk dat, indien [verweerder] [verzoeker] niet op staande voet had ontslagen en [verzoeker] bij hem in dienst zou zijn gebleven, de arbeidsovereenkomst binnen afzienbare tijd na afloop van het zwangerschapsverlof van [verzoeker] zodanig zou zijn verzuurd, dat deze op enigerlei wijze hoe dan ook tot een einde zou zijn gekomen. Al deze factoren in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat aan [verzoeker] een billijke vergoeding is toe te kennen gelijk aan circa zes maandsalarissen, te vermeerderen met de vakantietoeslag, op welke vergoeding de vergoeding wegens de onregelmatigheid van het ontslag in mindering is te brengen. De billijke vergoeding is aldus, afgerond naar boven, vast te stellen op een bedrag ad € 3.000,= bruto.
2.18
Voor de toewijzing van de verzochte volledige advocatenkosten is slechts plaats indien de verwerende partij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht of aan onrechtmatig handelen. Daarvan is ten deze geen sprake. De verzochte vergoeding van de volledige advocatenkosten zal daarom worden afgewezen. De buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen tot het redelijk te achten bedrag ad € 873,68.
2.19
Aangezien bij deze beschikking in de hoofdzaak wordt beslist, heeft [verzoeker] geen belang meer bij een beslissing op de door haar verzochte voorlopige voorziening.
2.2
Aangezien de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde is gekomen, heeft [verweerder] geen belang meer bij een beslissing op zijn tegenverzoek.
2.21
[verweerder] is de partij die bij deze beschikking in de hoofdzaak voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld. Hij wordt om die reden veroordeeld in de kosten van de procedure in de hoofdzaak. De kosten van de voorlopige voorzieningenprocedure en de kosten van de procedure betreffende het tegenverzoek worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In de procedure ex artikel 223 RV:
wijst de verzoeken af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In de hoofdzaak:
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen:
a. de transitievergoeding ad € 1.278,= bruto;
b. de billijke vergoeding ad € 3.000,= bruto;
c. de vergoeding wegens onregelmatig ontslag ad € 2.653,92 netto;
d. de buitengerechtelijke kosten ad € 873,68;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [verzoeker] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 1.686,=, waarin begrepen een bedrag ad
€ 1.200,= voor salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
Op het tegenverzoek:
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Nijenhuis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019.