ECLI:NL:RBDHA:2019:11552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
AWB 18/9784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift en uitleg van artikel 6:9 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de tijdige indiening van een bezwaarschrift. Eiseres, een Indonesische vrouw, had op 6 april 2018 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, welke op 11 oktober 2018 werd afgewezen. Het bezwaar dat zij indiende op 9 november 2018 werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van vier weken was ingediend. Eiseres stelde dat haar bezwaarschrift tijdig was, omdat het op 9 november ter post was bezorgd en volgens artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift tijdig is indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn op 12 oktober 2018 begon en eindigde op 9 november 2018. Eiseres had haar bezwaarschrift uiterlijk op 8 november 2018 ter post moeten bezorgen om het tijdig te laten zijn. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift op 9 november 2018 ter post was bezorgd, wat betekende dat het bezwaar een dag te laat was ingediend. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, omdat deze niet van toepassing was op de situatie van eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9784
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1984, van Indonesische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: [de persoon] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: C.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 6 april 2018 om verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Op 19 december 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde zijnde haar schoonvader. Verweerder is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 6 april 2018 een aanvraag om verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene gedaan. Deze aanvraag is op 11 oktober 2018 afgewezen.
2.1
Verweerder heeft het op 12 november 2018 ontvangen bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de termijn van vier weken is ingediend.
2.2
Op 21 november 2018 heeft verweerder een brief aan eiseres gestuurd, waarin hij vaststelt dat het bezwaar te laat is ingediend. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de reden hiervan op te geven. Op 26 november 2018 heeft eiseres hiervan telefonisch gebruik gemaakt en vervolgens aan verweerder een verzendbewijs van PostNL gemaild. Bij besluit van 4 december 2018 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres haar bezwaar niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft ingediend. Wat eiseres heeft aangevoerd leidt volgens verweerder niet tot een geslaagd beroep op tijdige indiening.
3. Eiseres voert - ook in beroep - het volgende aan. De bekendmaking van het besluit was op 11 oktober 2018, waarmee de aanvang van de telling van de bezwaartermijn van vier weken start op 12 oktober 2018. Vier weken na 12 oktober is 9 november 2018. Eiseres heeft het bezwaarschrift op 9 november 2018 aangeboden voor aangetekende verzending bij PostNL. Eiseres doet een beroep op artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat een per post verzonden bezwaarschrift op tijd is als het bezwaar voor het einde van de termijn per post is bezorgd en het niet later dan een week na de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen. Eiseres stelt zich gelet op voorgaande op het standpunt dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend aangezien verweerder het bezwaarschrift op 12 november 2018 heeft ontvangen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres ter zitting een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 april 2017 [1] overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Niet in geschil is dat het primaire besluit op 11 oktober 2018 aan eiseres is verzonden en dat daarmee de bezwaartermijn is ingegaan op 12 oktober 2018. In geschil is de vraag tot welke datum eiseres haar bezwaarschrift uiterlijk ter post kon bezorgen, was dit 8 november 2018 of 9 november 2018?
5.1
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een termijn van vier weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
5.2
Als uitgangspunt geldt de ‘ontvangsttheorie’: het bezwaarschrift dient binnen de termijn door het bestuursorgaan te zijn ontvangen. De indiening kan bijvoorbeeld plaatsvinden door afgifte aan de balie of verzending per post. Omdat de indiener van een bezwaarschrift bij verzending per post niet geheel in de hand heeft dat het bezwaarschrift ook tijdig wordt bezorgd, heeft de wetgever in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb een aanvullende bepaling opgenomen dat een bezwaarschrift ook tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De ratio achter dit tweede lid is dus dat het niet in het nadeel van de belanghebbende mag uitvallen als het bezwaarschrift bij de postverwerker vertraging oploopt, terwijl het wel tijdig aan de post is aangeboden. Gelet daarop is het bezwaarschrift tijdig als het voor het eindigen van de termijn ter post is bezorgd, als het tenminste niet later dan een week na afloop van de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
6.1
In onderhavige zaak begon, naar niet in geschil is, de bezwaartermijn op 12 oktober 2018 en liep af, vier weken later, op 9 november 2018. Eiseres had gelet op het hierboven weergegeven kader haar bezwaarschrift uiterlijk op 9 november 2018 kunnen afgeven aan de balie van verweerder. De ratio van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb leidt ertoe dat eiseres haar bezwaarschrift tot en met 8 november 2018 tijdig ter post had kunnen bezorgen. Bij postbezorging had zij er namelijk op mogen vertrouwen dat het bezwaarschrift dan op 9 november 2018, de laatste dag van de termijn, door verweerder zou zijn ontvangen. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb biedt in dat geval de door de wetgever beoogde bescherming tegen eventuele vertraging bij de postbezorger. Het bezwaarschrift van eiseres had dus vóór het einde van de termijn, oftewel uiterlijk 8 november 2018, ter post bezorgd moeten worden. Uit het verzendbewijs van eiseres blijkt echter dat het bezwaarschrift op 9 november 2018 ter post is bezorgd. Aanbieding van een poststuk aan PostNL op de laatste dag van de termijn kan deze termijn echter niet verlengen. Dit betekent dat het bezwaar een dag te laat is ingediend.
6.2
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de CRvB kan haar niet baten, aangezien uit deze zaak niet blijkt dat een bezwaar- of beroepschrift nog op de laatste dag van de termijn (in die zaak was dat 19 juli 2016) nog tijdig ter post kon worden bezorgd, zoals eiseres wil bepleiten.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres, die ook in de bezwaarfase de gemachtigde van eiseres was, - naar de rechtbank begrijpt subsidiair - nog naar voren gebracht dat zijn echtgenote op 12 oktober 2018 een nieuwe knie heeft gekregen, dat eiseres zelf op 13 oktober 2018 van de trap is gevallen en dat zij in verband daarmee op 25 oktober 2018 geopereerd moest worden. Hierover overweegt de rechtbank dat het beroep op verschoonbaarheid eerst ter zitting is gedaan waardoor verweerder hierover geen standpunt heeft kunnen innemen. Ter voorlichting van eiseres overweegt de rechtbank dat, indien dit wel tijdig naar voren gebracht zou zijn, de door haar aangevoerde omstandigheden niet maken dat zij gedurende de hele bezwaartermijn van vier weken niet in de gelegenheid is geweest om het bezwaarschrift in te dienen.
8. Gelet op voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.Zie toelichting Tekst & Commentaar Algemene wet bestuursrecht.