ECLI:NL:RBDHA:2019:11588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument voor Georgische vreemdeling op basis van gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Georgische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet. De aanvraag werd op 18 mei 2018 door de Staatssecretaris afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 18 september 2018 ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 11 juli 2019 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris niet vertegenwoordigd was. De rechtbank overwoog dat eiseres en haar echtgenoot, die ook de Georgische nationaliteit heeft, geen burgers van de Unie zijn in de zin van de Vreemdelingenwet. Hierdoor kon eiseres geen afgeleid verblijfsrecht claimen op basis van haar echtgenoot, die eerder een verblijfsdocument had gekregen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geweigerd om eiseres een artikel 9-document te verstrekken. De door eiseres aangevoerde gronden, waaronder humanitaire redenen en de situatie in Georgië, konden niet worden meegenomen in deze procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1974 en de Georgische nationaliteit te hebben. Zij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Bij brief van 7 december 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.
Op deze aanvraag is door verweerder op 18 mei 2018 afwijzend beslist.
Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Op 18 september 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 12 oktober 2018 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Eiseres is aldaar in persoon verschenen en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is – met voorafgaand bericht – niemand ter zitting verschenen.
Tevens was ter zitting aanwezig [A] , referent.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 1 van de Vreemdelingenwet – voor zover hier van belang - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder ‘gemeenschapsonderdanen’:
1°.onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
2°.familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
(…)
1.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet verschaft Onze Minister aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met m, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, sub 2°, 4° en 6°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
1.3
Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vb is paragraaf 2 van hoofdstuk 8 van het Vb van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is deze paragraaf eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft de echtgenoot.
Ingevolge het vierde lid is deze paragraaf eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft, en op de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner in Nederland voegt.
1.4
Ingevolge artikel 8.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c.
1.5
Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a.in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b.voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
c.is ingeschreven voor een opleiding die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of in het Centraal register beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, om als hoofdbezigheid een studie of beroepsopleiding te volgen, beschikt over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt, en hij met een verklaring of een gelijkwaardig middel naar zijn keuze de zekerheid verschaft dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor zichzelf en zijn familieleden.
2 De rechtbank overweegt het volgende.
2.1
Eiseres heeft de Georgische nationaliteit. Haar echtgenoot (tevens referent) heeft eveneens de Georgische nationaliteit. Zij zijn dus geen van beiden Burger van de Unie in de zin van artikel 8.7, eerste lid, Vb.
Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot. Deze echtgenoot is eerder in bezit gesteld van een verblijfsdocument waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt als familielid in de zin van artikel 8.7, vierde lid Vb. Hij had dus zelf een afgeleid verblijfsrecht en is later in bezit gesteld van een verblijfsdocument ‘EU duurzaam’. De echtgenoot heeft nog steeds de Georgische nationaliteit. De echtgenoot is met zijn duurzaam verblijfsrecht geen burger van de Unie (geworden) in de zin van artikel 8.7, eerste lid, Vb en eiseres kan op grond daarvan dan ook geen afgeleid verblijfsrecht hebben.
Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres niet van rechtswege kan worden aangemerkt als familielid van een gemeenschapsonderdaan, zodat verweerder terecht heeft geweigerd aan eiseres een artikel 9-document af te geven.
De door eiseres genoemde gronden dat referent voldoet aan het middelenvereiste, de humanitaire gronden, de situatie in Georgië en artikel 8 EVRM, kunnen in het kader van een procedure over een artikel 9 Vw-verblijfsdocument geen rol spelen, maar kunnen worden ingebracht bij een eventuele aanvraag om een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel.
2.2
Eiseres stelt voorts dat verweerder gebruik had moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het besluit van verweerder niet op beleid is gebaseerd maar op een Verdrag en de implementatie hiervan in het Vreemdelingenbesluit zodat er geen ruimte bestaat voor toepassing van artikel 4:84 van de Awb.
2.3
Dat verweerder de vertrektermijn van eiseres ten onrechte zou hebben verkort, wordt eveneens niet gevolgd. Verweerder heeft aan eiseres de standaard vertrektermijn van 28 dagen opgelegd zodat er ook geen aanleiding bestond tot het motiveren van deze termijn.
2.4
Voorts overweegt de rechtbank dat de beroepsgrond dat verweerder niet voldaan heeft aan de op hem rustende hoorplicht, niet slaagt. Gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd in samenhang bezien met wat eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd tegen het primaire besluit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen in bezwaar heeft mogen afzien.
3 Het beroep is derhalve ongegrond.
4 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)