ECLI:NL:RBDHA:2019:11921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
C/09/565143 / HA ZA 18-1264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een deel van de as van de overledene voor gedenksierraad, in het licht van de Wet op de Lijkbezorging en geloofsovertuigingen

In deze zaak vordert eiseres, de dochter van de overledene, een deel van de as van haar vader, de heer A, om dit te verwerken in een gedenksierraad. De heer A is op [datum overlijden] overleden en zijn crematie vond plaats op 10 oktober 2018. Eiseres heeft op 18 oktober 2018 verzocht om een deel van de as, maar gedaagde, de echtgenote van de heer A, heeft dit verzoek afgewezen. Gedaagde stelt dat zij als echtgenote het exclusieve recht heeft om de bestemming van de as te bepalen, in overeenstemming met de Wet op de Lijkbezorging en de geloofsovertuiging van de heer A. Eiseres heeft daarop derdenbeslag gelegd op de as en gedaagde heeft een voorstel gedaan om de as in aanwezigheid van eiseres te verstrooien, maar zonder dat eiseres een deel zou ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde inderdaad de lijkbezorging van de heer A heeft aangevraagd en dus verantwoordelijk is voor de bestemming van de as. De rechtbank stelt vast dat de heer A geen expliciete wens heeft geuit over de bestemming van zijn as, maar dat de vermoedelijke wens van de overledene moet worden gerespecteerd. Gedaagde heeft aangevoerd dat de heer A een Rooms-Katholieke geloofsovertuiging had, wat inhoudt dat de as ongedeeld moet worden verstrooid. Eiseres betwist dit en stelt dat haar vader zich negatief heeft uitgelaten over de Rooms-Katholieke Kerk.

De rechtbank concludeert dat gedaagde voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres door haar aanbod om de as na de verstrooiing ter beschikking te stellen. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/565143 / HA ZA 18-1264
Vonnis van 9 oktober 2019
in de zaak van
[eiseres], te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. B. Fresco te Voorburg,
tegen
[gedaagde], te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.V. Janssens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eiseres] ’en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 november 2018, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord van 6 februari 2019, met producties 1 tot en met 6;
  • het tussenvonnis van 6 maart 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van de comparitie, gehouden op 13 augustus 2019.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum overlijden] is de heer [A] (hierna: [de heer A] ) overleden. [de heer A] was op dat moment de echtgenoot van [gedaagde] . [eiseres] is de dochter van [de heer A] . Zij is geboren uit een eerder huwelijk tussen [de heer A] en mevrouw [B] .
2.2.
Op 10 oktober 2018 heeft de uitvaart en crematie van [de heer A] plaatsgevonden, in opdracht en voor rekening van [gedaagde] .
2.3.
Bij e-mail van 18 oktober 2018 heeft [eiseres] verzocht om een deel van de as van [de heer A] te verkrijgen, zodat zij dit zou kunnen verwerken in een aandenken. In de e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
“Graag zou ik een verzoek doen wat betreft het as. Eerder had ik al aangegeven dat ik graag een deel zou willen hebben. Jij hebt te kennen gegeven dat je niks meer met mij te maken wilt hebben. Toch hoop ik dat wij dit nog op een goede manier kunnen afhandelen en dat er geen derde partij bij betrokken hoeft te worden. Ik zou het daarbij ook fijn vinden om nog een overlijdens kaart te mogen ontvangen.”
2.4.
Op 8 november 2018 heeft [eiseres] derdenbeslag doen leggen op de cilinder met de as van [de heer A] .
2.5.
[gedaagde] heeft bij brief van 20 november 2018 te kennen gegeven dat zij niet tot overdracht van een deel van de as zal overgaan. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“ [gedaagde] stelt zich op het standpunt, dat haar, als echtgenote en opdrachtgever tot de uitvaart/crematie van de her [A] , het ieder ander uitsluitende recht toekomt om de as van de heer [A] te bestemmen, zulks met inachtneming van de hierop ziende Wet op de Lijkbezorging en relevante jurisprudentie, alsmede met inachtneming van testamentaire bepalingen en verklaringen van de heer [A] , alsmede met inachtneming van de (geloofs)overtuiging van de heer [A] en de (geloofs)overtuiging van [gedaagde] .
De katholieke geloofsovertuiging in combinatie met de persoonlijke geloofsopvatting van [gedaagde] houdt in, dat de as van haar overleden echtgenoot, de heer [A] , die, voorafgaand aan de lijkverbranding, uniek en integraal lichaam vormde van/voor de ziel van de heer [A] , als zodanig ondeelbaar is.
Eventuele deling, in welke verhouding dan ook, en definitieve scheiding van een deel van de as van het thans in een asbus bewaarde geheel aan as, wordt door [gedaagde] ervaren en aangemerkt als een zogenaamde desacrerende aantasting van deze eenheid, zodanig ook dat bij het separeren en afhouden vanreeds een minimale hoeveelheid as, voor welk doel dan ook, de onmogelijkheid ontstaat om absoluut, integraal, volledig en definitief ter aarde te bestellen of te verstrooien.
(…)
Dus ook op deze (geloofs)overtuiging betwist en verwerpt [gedaagde] het verzoek/de eis van [eiseres] , om over een deel van de as van de heer [A] te beschikken.”
2.6.
Bij e-mail van 26 november 2018 heeft [gedaagde] het volgende voorstel gedaan aan [eiseres] :
“Indien [eiseres] in een vaststellingsovereenkomst verklaart om geen enkele rechtszaak in welk verband dan ook tegen [gedaagde] te ondernemen, en [eiseres] het beslag opheft dat thans rust op de as van de heer [A] , dan is [gedaagde] bereid om in diezelfde vaststellingsovereenkomst te verklaren, dat de effectieve bestemming van de as van de heer [A] plaatsvindt in aanwezigheid van [eiseres] ; nota bene [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld om persoonlijk de as van de heer [A] uit de urn op de grond te gieten, zulks tijdens een liturgisch gebed van Pater [X] , die zich onverwijld na deze overigens zeer korte plechtigheid van maximaal twee minuten zal verwijderen, zodanig dat [eiseres] in alle rust wordt alleen gelaten met de voor zich op de grond liggende as van haar overleden vader, de heer [A] .
De asbus mag [eiseres] dan als haar eigendom beschouwen.”
2.7.
In de correspondentie hierna hebben partijen geen vergelijk bereikt, waarna [eiseres] [gedaagde] in rechte heeft betrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank [gedaagde] uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt:
  • om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een door de rechtbank te bepalen hoeveelheid as van [de heer A] aan [eiseres] beschikbaar te stellen, althans zulks te gehengen en te gedogen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
  • tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen kort gezegd van mening over de bestemming van de as van [de heer A] .
4.2.
Ingevolge artikel 18 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging wordt in de lijkbezorging voorzien door degene die het verlof voor de begraving of de crematie aanvraagt. Niet in geschil is dat [gedaagde] , die de opdracht heeft gegeven voor de crematie, kan worden aangemerkt als degene die de crematie heeft aangevraagd en dus in de lijkbezorging van [de heer A] dient te voorzien. Onder lijkbezorging wordt ingevolge artikel 18 lid 2 van de Wet op de Lijkbezorging begrepen het geven van bestemming aan de as van een gecremeerd lijk. In dit lid is eveneens bepaald dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Hoewel [gedaagde] belast is met de lijkbezorging van [de heer A] staat het haar dus niet vrij om de as een bestemming te geven die niet overeenkomt met de vermoedelijke wens van de overledene.
4.3.
Ter invulling van de vermoedelijke wens van [de heer A] voert [gedaagde] het volgende aan. [de heer A] en zij deelden dezelfde geloofsovertuiging, te weten de geloofsleer van de Rooms-Katholieke Kerk. Dit is haar gebleken uit haar jarenlange samenleving met [de heer A] , en het feit dat hij katholieke pastorale zorg genoot. Hieruit volgt dat [de heer A] een asbestemming zou wensen in lijn met de voorschriften van de Rooms-Katholieke Kerk, aldus [gedaagde] .
4.4.
[eiseres] heeft aangevoerd dat haar vader weinig op had met de Rooms-Katholieke Kerk. Dit blijkt uit het feit dat zijzelf niet is gedoopt, en uit de diverse malen dat [de heer A] zich tegenover haar negatief heeft uitgelaten over de Rooms-Katholieke Kerk, aldus [eiseres] . Ze betwist dat [de heer A] pastorale zorg heeft genoten, omdat dit moeilijk is te rijmen met het feit dat [de heer A] plotseling in zijn slaap is overleden en er dus geen lang ziekbed is geweest.
4.5.
[eiseres] heeft nog een testament van [de heer A] overgelegd, gedateerd 22 mei 1990. Gesteld noch gebleken is echter dat uit de inhoud van dit testament blijkt wat de wens van [de heer A] was met betrekking tot de bestemming van zijn as.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [de heer A] bij leven niet uitdrukkelijk zijn wens heeft bepaald, althans kenbaar heeft gemaakt, over de asbestemming. Indien binnen het gezin of in de familie een vaststaande mening of bekende religieuze overtuiging bestaat over dit onderwerp, dan dient de vermoedelijke wens van de overledene conform deze mening of overtuiging te worden uitgelegd. Bij de beoordeling van het bestaan van deze overtuiging hecht de rechtbank meer belang aan de verklaring van [gedaagde] , die de laatste jaren de echtgenote van [de heer A] is geweest en in deze hoedanigheid in de positie was om een recent en zo volledig mogelijk beeld van de geloofsovertuiging van [de heer A] te vormen, dan aan de verklaring van [eiseres] . Het enkele feit dat [eiseres] niet gedoopt is, staat er niet aan in de weg dat [de heer A] een Rooms-Katholieke geloofsovertuiging had, alleen al omdat in de jaren daarna de geloofsovertuiging van [de heer A] kan zijn gewijzigd of versterkt. De stelling dat [de heer A] zich eerder negatief heeft uitgelaten over de Katholieke Kerk, is door [eiseres] onvoldoende feitelijk onderbouwd. Aldus gaat de rechtbank ervan uit dat [de heer A] op het moment van overlijden een Rooms-Katholieke geloofsovertuiging had, en dat hij vermoedelijk de asbestemming zou wensen op een manier die hierbij past.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Rooms-Katholieke Kerk voorschrijft dat na een crematie de as van de overledene ongedeeld en in zijn geheel dient te worden verstrooid. De vordering van [eiseres] , inhoudende dat vóórdat de verstrooiing plaatsvindt een deel van de as aan haar beschikbaar wordt gesteld, is met dit voorschrift onverenigbaar. [eiseres] voert aan dat haar vordering desondanks kan worden toegewezen, omdat rekening dient te worden gehouden met haar belangen als nabestaande van [de heer A] .
4.8.
Voor zover het zo is dat bij het bepalen van de bestemming van de as rekening dient te worden gehouden met de positie van [eiseres] als nabestaande, overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] is voldoende aan de belangen van [eiseres] tegemoet gekomen door het doen van haar aanbod zoals in de e-mail van 26 november 2018 beschreven, waarbij (een deel van) de as van [de heer A] direct na de uitstrooiing ter beschikking komt van [eiseres] . Tijdens en na de comparitie heeft [gedaagde] dit aanbod gestand gedaan, en nog verduidelijkt wat [eiseres] mocht verstaan onder het ‘beschikken over de as’. Gezien de voorschriften van de Rooms-Katholieke Kerk kon van [gedaagde] ter tegemoetkoming aan de belangen van [eiseres] niet meer gevergd worden, zodat zij door het doen van dit aanbod voldoende rekening heft gehouden met de belangen van [A].
4.9.
De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Dit ondanks dat, gelet op de relatie tussen partijen, de proceskosten kunnen worden gecompenseerd op grond van artikel 237 lid 1 Rv. De reden hiervoor is dat de rechtbank het [eiseres] aanrekent dat zij meerdere malen het voorstel van [gedaagde] om de kwestie onderling te regelen op een manier waarbij grotendeels tegemoet werd gekomen aan het verzoek van [eiseres] , heeft afgewezen. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden als volgt begroot:
Griffierecht: € 291,00
Salaris advocaat: € 1.086,00(2 punten x tarief € 543,00)
Totaal: € 1.377,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.377,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 5.2 genoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2633