In deze zaak vordert eiseres, de dochter van de overledene, een deel van de as van haar vader, de heer A, om dit te verwerken in een gedenksierraad. De heer A is op [datum overlijden] overleden en zijn crematie vond plaats op 10 oktober 2018. Eiseres heeft op 18 oktober 2018 verzocht om een deel van de as, maar gedaagde, de echtgenote van de heer A, heeft dit verzoek afgewezen. Gedaagde stelt dat zij als echtgenote het exclusieve recht heeft om de bestemming van de as te bepalen, in overeenstemming met de Wet op de Lijkbezorging en de geloofsovertuiging van de heer A. Eiseres heeft daarop derdenbeslag gelegd op de as en gedaagde heeft een voorstel gedaan om de as in aanwezigheid van eiseres te verstrooien, maar zonder dat eiseres een deel zou ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat gedaagde inderdaad de lijkbezorging van de heer A heeft aangevraagd en dus verantwoordelijk is voor de bestemming van de as. De rechtbank stelt vast dat de heer A geen expliciete wens heeft geuit over de bestemming van zijn as, maar dat de vermoedelijke wens van de overledene moet worden gerespecteerd. Gedaagde heeft aangevoerd dat de heer A een Rooms-Katholieke geloofsovertuiging had, wat inhoudt dat de as ongedeeld moet worden verstrooid. Eiseres betwist dit en stelt dat haar vader zich negatief heeft uitgelaten over de Rooms-Katholieke Kerk.
De rechtbank concludeert dat gedaagde voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres door haar aanbod om de as na de verstrooiing ter beschikking te stellen. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019.