2.3Eiser heeft op 6 juli 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij biseksueel is en hierdoor problemen heeft ondervonden in Iran. Eiser heeft hier in de procedure van zijn eerste asielaanvraag niet over kunnen praten omdat zijn gevoel gepaard ging met schaamte en angst. Eiser vreest door zijn geaardheid voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Iran.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
eiser stelt biseksueel te zijn en hierdoor problemen te hebben ondervonden in Iran.
Verweerder volgt, net als in de vorige procedure, eiser in zijn verklaringen omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Eiser wordt echter niet gevolgd in zijn seksuele geaardheid en de problemen die hij hierdoor zou hebben ondervonden. Aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder hem ten onrechte niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag aanmerkt en eiser hierdoor ten onrechte bescherming onthoudt. Eiser heeft in het gehoor opvolgende aanvraag niet vaag en oppervlakkig verklaard. Hij heeft voldoende inzicht verschaft in zijn beleving en in zijn gevoelens, zijn seksuele gerichtheid, zijn relaties, hoe de omgeving in Iran wist van zijn geaardheid en daar op reageerde en hoe hij uit Iran is vertrokken. Verweerder lijkt, anders dan werkinstructie 2018/9 onder 2.1 voorschrijft, bij de toetsing een sjabloon te hanteren. Verweerder miskent hiermee de authenticiteit van de gevoelens van eiser als individu en heeft daarmee het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd.
Dat eiser geen documenten heeft overgelegd van de aanklacht die tegen hem zou zijn ingediend is niet relevant voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de geaardheid. Het mag geen negatieve invloed hebben op de beoordeling van de geloofwaardigheid.
Voorts voert eiser aan dat hij niet eerder over zijn biseksualiteit heeft verklaard uit schaamte en wegens extremisten in het asielzoekerscentrum. Aangezien er door COA afgescheiden opvanglocaties worden gecreëerd voor LHBT’ers is verweerder ermee bekend dat LHBT’ers in het asielzoekerscentrum slachtoffer zijn van discriminatie en dient verweerder de uitleg van eiser te accepteren.
Verweerder miskent dat terugzending van eiser naar het land van herkomst voor eiser ernstige schade oplevert. De afwijzing als kennelijk ongegrond moet door verweerder gemotiveerd worden. De enkele verwijzing naar het beleid van C2/7.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is hiertoe onvoldoende. Tevens is er ten onrechte een inreisverbod opgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.