Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij sub 1] ,
[eisende partij sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 juni 2018, met producties 1 tot en met 16;
- de conclusie van antwoord met productie 1;
- het tussenvonnis van 26 september 2018, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het rolbericht van 19 maart 2019, gedateerd 18 februari 2019 waarin is medegedeeld dat [gedaagde] begin januari 2019 is overleden, de erfgenamen doende zijn de verwerping van de erfenis te regelen en de advocaat van [gedaagde] zich onttrekt;
- het rolbericht van 13 maart 2019, waarin eisende partij uit proceseconomische redenen om vonnis vraagt.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
[gedaagde] spaarproducten verkocht aan de inleggers die veelal nadrukkelijk hadden aangegeven dat zij geen financieel risico met hun geld wilden lopen, terwijl het ingelegde geld in werkelijkheid werd uitgeleend aan en/of geïnvesteerd in bedrijven, hetgeen een risicovolle belegging was. De verdachte[noot rechtbank: [gedaagde] ]
heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, door de ingelegde, door oplichting verkregen, gelden te gebruiken en over te dragen. Behalve dat de gelden werden belegd, werden er ook rentes aan andere inleggers mee betaald en werden er privébetalingen mee verricht.”