ECLI:NL:RBDHA:2019:12061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
8013634 RP VERZ 19-50518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een billijke vergoeding en transitievergoeding na ontslag op staande voet in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster] tegen MZGN Dentem Clinic B.V. [verzoekster] had op 3 september 2019 een verzoek ingediend om een billijke vergoeding van € 72.609,38 bruto toe te kennen, alsook een transitievergoeding van € 22.853,00 bruto, na haar ontslag op staande voet door Dentem op 4 juli 2019. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2019 heeft [verzoekster] zich neergelegd bij het einde van de arbeidsovereenkomst, maar bestreed zij de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] zich ziek had gemeld en dat Dentem onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat zij had gelogen over haar werkzaamheden bij een andere tandartspraktijk. De rechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en dat Dentem de transitievergoeding en een billijke vergoeding verschuldigd was. Uiteindelijk werd een billijke vergoeding van € 17.300,00 bruto en een transitievergoeding van € 22.853,00 bruto toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van ontslag. De proceskosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhag
HvB
Zaaknr.: 8013634 RP VERZ 19-50518
Uitspraakdatum: 25 oktober 2019 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.M.R. de Vaal,
tegen
de besloten vennootschap
MZGN Dentem Clinic B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. P. de Ruiter.
Partijen worden verder aangeduid als ‘ [verzoekster] ’ en ‘Dentem’.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft op 3 september 2019 een verzoek ingediend om in verband met het door Dentem op 4 juli 2019 gegeven ontslag op staande voet -kort samengevat- ten laste van de Dentem een billijke vergoeding toe te kennen ad € 72.609,38 bruto, Dentem te veroordelen om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen ad € 22.853, bruto, [verzoekster] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen van € 12.465,14 bruto, Dentem te verplichten een correcte en gespecificeerde eindafrekening op te maken en Dentem te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging.
Subsidiair heeft [verzoekster] verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen, met veroordeling van Dentem tot doorbetaling van het salaris tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst en meer subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet, om aan [verzoekster] een transitievergoeding toe te kennen van € 22.853,00 bruto; dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Dentem in de proceskosten.
Dentem heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 7 oktober 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn partijen en hun gemachtigden Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1966, is op 1 februari 2001 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Dentem. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van [functie] , met een salaris van € 2.885, 45 bruto per maand exclusief 8 % vakantietoeslag met een arbeidsduur van 28 uur per week.
2.2.
Op 27 mei 2019 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld bij Dentem. Eerder had [verzoekster] zich van 15 oktober 2015 tot en met april 2016 ziekgemeld bij Dentem. Dentem is bekend met de achtergrond van de klachten van [verzoekster] .
2.3.
Bij brief van 4 juli 2019 is [verzoekster] door Dentem op staande voet ontslagen.
De inhoud van die brief luidt als volgt :
“Geachte mevrouw [verzoekster] ,
In vervolg op ons gesprek gisteren, bericht ik u als volgt.
Zoals gisteren tijdens ons gesprek besproken, laat ik u hierbij weten tot welke sanctie MZGN Dentem Clinic B.V. (hierna te noemen: ‘Mondzorggilde’) over zal gaan naar aanleiding van uw handelen. Mondzorggilde heeft na zorgvuldige afweging van alle belangen besloten om u vandaag op staande voet te ontslaan. De redenen voor dit besluit zal ik hieronder uiteenzetten.
U heeft zich op 27 mei 2019 ziek gemeld bij Mondzorggilde. Sinds uw ziekmelding heeft u in het geheel geen werkzaamheden voor Mondzorggilde verricht en bent u volledig arbeidsongeschikt. Uit het Plan van Aanpak dat u met de bedrijfsarts heeft opgesteld op 14 juni 2019 volgt dat u uw re-integratie kon starten met een kopje koffie op de praktijk, en dit verder geleidelijk aan op te bouwen waarbij u na ongeveer 3 4 weken weer enkele uren zou kunnenwerken en de prognose was dat u binnen 3 à 4 maanden weer volledig inzetbaar zou zijn. Voor uw afspraak met de
bedrijfsarts van 14 juni 2019 gaf u aan dat u niet in staat was om zelfstandig te reizen naar deze afspraak. Om u hierbij te helpen, heb ik u nog per auto naar de afspraak met de bedrijfsarts op 14 juni 2019 gebracht.
Melding
Vorige week ontvingen wij een melding dat u ondanks uw volledige arbeidsongeschiktheid - bij Mondzorggilde, nog steeds werkzaam zou zijn als preventieassistente bij Tandartspraktijk Wateringseveld. Dit is dezelfde functie zoals u die bij Mondzorggilde bekleedt met dezelfde taken en verantwoordelijkheden. Omdat ik deze melding, als deze zou kloppen, zeer ernstig vind, heb ik deze direct op waarheid laten controleren door contact op te nemen met Tandartspraktijk Wateringseveld. Tandartspraktijk Wateringseveld bevestigde dat u de afgelopen weken inderdaad
werkzaam bent geweest bij hen als preventieassistente.
Gesprek
Naar aanleiding hiervan, heb ik besloten om u tijdens het gesprek van woensdag 3 juli 2019 hiermee te confronteren en u de gelegenheid te geven om te reageren. Dit gesprek stond reeds ingepland in het kader van uw te-integratie. Aangezien u voor dit gesprek tevens aangaf niet in staat te zijn zelfstandig te reizen naar de praktijk in verband met uw arbeidsongeschiktheid, hebben we dit gesprek gevoerd op een locatie bij u in de buurt.
Tijdens ons gesprek op 3 juli 2019 gaf u - nadat ik u vroeg hoe het nu met u gaat- aan dat u op dit moment nergens toe in staat bent, en dat het voor al heel lastig was om dit gesprek aan te gaan. Tevens vond u het voorgestelde plan voor re-integratie van de bedrijfsarts wel erg ambitieus en stelde u uw vraagtekens bij de haalbaarheid van deze opbouw.
Vervolgens heb ik u gevraagd of u op dit moment nog werkzaam bent voor Tandartspraktijk Wateringseveld. In reactie hierop gaf u aan dat u inderdaad nog steeds werkzaam bent voor deze praktijk en dat u zich daarnietheeft ziekgemeld.
U gaf aan dat bij Tandartspraktijk Wateringseveld bent blijven werken omdat u daar met de fiets heen kon reizen. Verder gaf u aan dat u, sinds u zich ziek heeft gemeld bij Mondzorggilde, in totaal maar twee dagen werkzaam bent geweest bij Tandartspraktijk Wateringseveld, en dat u in die twee dagen gemiddeld maar 3 à 4 patiënten per dag hebt behandeld, wat een stuk minder is dan het aantal patiënten dat u op een reguliere werkdag zou behandelen. Tevens gaf u aan dat een assistent bij Tandartspraktijk Wateringseveld u hielp bij het klaarleggen en opruimen van de behandelkamer.
Enerzijds heeft u zich bij Mondzorggilde ziek gemeld en geeft u aan niet in staat om te werken. U was niet eens in staat om zelfstandig te reizen naar de afspraak met de bedrijfsarts te gaan of naar ons gesprek. Aan de andere kant bent u kennelijk wel in staat om uw werkzaamheden als preventieassistente bij Tandartspraktijk Wateringseveld voor te zetten, ondanks uw ziekmelding bij Mondzorggilde. Gelet hierop, gaf ik dan ook naar u aan, dat het feit dat u nog steeds werkzaam bent voor Tandartspraktijk Wateringseveld erop wijst dat u niet niks kan, en ik vroeg u waarom u
dit niet aan mij of de bedrijfsarts hebt gemeld. Dit is immers cruciale en noodzakelijke informatie voor de bedrijfsarts bij de beoordeling van uw arbeidsongeschiktheid en re-integratie.
U kon op deze vraag geen steekhoudend antwoord geven. U gaf aan dat u niet wist dat u dit diende te melden bij mij of de bedrijfsarts en hier verder niet bij stil heeft gestaan.
Ik heb u hierop gemeld dat ik deze situatie ga bespreken met [betrokkene] ( [functie] bij Mondzorggilde) en we alles in overweging zullen nemen, en dat we u zouden laten weten welke consequenties wij zullen verbinden aan uw handelen.
Bevestiging
Naar aanleiding van ons gesprek, heb ik contact gezocht met Tandartspraktijk Wateringseveld, ter bevestiging van wat u heeft aangegeven tijdens ons gesprek ten aanzien van de duur en inhoud van uw werkzaamheden voor Tandartspraktijk Wateringseveld. Uit dit contact volgde dat, in tegenstelling tot wat u tijdens het gesprek tegen mij heeft gezegd, u sinds uw ziekmelding d.d. 27 mei 2019 elke zaterdag (derhalve vijf (zater)dagen in tegenstelling tot de door u aangegeven twee dagen) bij Tandartspraktijk Wateringseveld werkzaam bent geweest, en dat u niet gemiddeld 3 à 4 patiënten per dag behandelt maar gemiddeld één per half uur, hetgeen betekent dat u gemiddeld per dag 9
10 patiënten behandelt (uitgaande van uw werktijden bij Tandartspraktijk Wateringseveld van 09:00 uur tot 14:00 uur). Tevens is bevestigd dat u ook gewoon uw reguliere werktijden heeft gewerkt bij Tandartspraktijk Wateringseveld, en dat -in tegenstelling tot wat u tijdens ons gesprek meldde- — u geen aangepaste behandeltijd had voor patiënten. Kortom, tijdens ons gesprek van 3 juni 2019 heeft u niet de waarheid gesproken.
Ontslag op staande voet
Mondzorggilde is dan ook van mening dat er voldoende redenen zijn om u op staande voet te ontslaan, vanwege het feit dat:
a.
a) u zonder dit aan Mondzorggilde te melden, meerdere dagen, bij Tandartspraktijk Wateringseveld
werkzaamheden hebt verricht, welke werkzaamheden vergelijkbaar, zo niet gelijk zijn aan de
werkzaamheden behorende tot uw functie bij Mondzorggilde, ten aanzien waarvan u stelde volledig
arbeidsongeschikt te zijn;
b) u, ook nadat u hier naar gevraagd bent tijdens het gesprek met ondergetekende op 3 juli 2019, onjuiste c.q. onvolledige mededelingen blijft doen over de beperkingen die u beweert te hebben, die niet stroken met de werkzaamheden die u feitelijk heeft uitgeoefend zoals genoemd onder a);
c) u, ook nadat u hier naar gevraagd bent tijdens het gesprek met ondergetekende op 3 juli 2019, onjuiste mededelingen heeft gedaan over het aantal dagen dat u sinds uw ziekmelding werkzaam bent geweest bij Tandartspraktijk Wateringseveld en over de intensiteit van de werkzaamheden die u tijdens die dagen verrichtte.
Uw handelswijze zoals hierboven beschreven is zeer ernstig en niet te tolereren. U hebt geen steekhoudende verklaring kunnen geven die uw handelswijze op enigerlei wijze rechtvaardigt. Sterker nog, in plaats van de volledige waarheid te vertellen, besloot u om te liegen over de duur en inhoud van uw werkzaamheden bij Tandartspraktijk Wateringseveld. Ten gevolge van uw handelswijze is het in u gestelde vertrouwen ernstig en onherstelbaar beschaamd waardoor van Mondzorggilde in redelijkheid niet langer kan worden gevergd dat zij het dienstverband met u laat
voortduren.
Wij wijzen u er uitdrukkelijk op dat voornoemde redenen tezamen maar ook losstaand voldoende dringend zijn om tot ontslag op staande voet te leiden en dat u ook op staande voet zou zijn ontslagen indien slechts een deel van de hierboven genoemde gronden in rechte bewezen kunnen worden (hetgeen overigens niet zal gebeuren omdat Mondzorggilde hiervoor bewijs kan leveren).
Het ontslag op staande voet maakt u schadeplichtig, op grond van de wet bent u gehouden tot betaling van een vergoeding gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging had voortgeduurd. Mondzorggilde behoudt zich dan ook uitdrukkelijk het recht voor om deze (schade)vergoeding van u te vorderen.
Tevens houdt Mondzorggilde u aansprakelijk voor de door uw handelen en door Mondzorggilde geleden en nog te lijden schade. Mondzorggilde behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor om deze schade op u te verhalen.
U dient de eventueel nog uw bezit zijnde aan ons toebehorende zaken onverwijld af te geven en u te onthouden van handelingen namens Mondzorggilde.
Om er zeker van te zijn dat deze brief u bereikt wordt deze per koerier, per gewone post en per e-mail verstuurd.”
2.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] zich onherroepelijk neergelegd bij het einde van de arbeidsovereenkomst op 4 juli 2019, met als reden dat er tussen partijen inmiddels een dusdanige vertrouwensbreuk is ontstaan dat terugkeer van [verzoekster] bij Dentem niet meer tot de mogelijkheden behoort.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

3.1.
Het verzoek van [verzoekster] is hiervoor onder 1.1. weergegeven.
3.2.
[verzoekster] blijft bestrijden dat het ontslag op staande voet op goede gronden en onverwijld is gegeven.
Zij betoogt dat zij niet heeft gelogen over haar werkzaamheden bij tandartsenpraktijk Wateringseveld en dat er voor haar houding een redelijke verklaring is.
Verder voert zij aan dat het ontslag op staande voet meteen op 27 juni 2019 geven had moeten worden, zodat het ontslag op staande voet op 4 juli 2019 niet onverwijld is gegeven.
Ten slotte stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet een veel te zware sanctie is, gelet op de duur van het dienstverband en de omstandigheid dat zij altijd goed heeft gefunctioneerd en nimmer een waarschuwing heeft gehad.

4.Het verweer

4.1.
Dentem verweert zich tegen het verzoek.
4.2.
Dentem handhaaft alle redenen die zij aan het op 4 juli 2019 gegeven ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd in de hiervoor onder 2.3. weergegeven brief.
Zij heeft alle omstandigheden van het geval, inclusief de persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] , gewogen en acht de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 4 juli 2019 gerechtvaardigd. Zij heeft het einde van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] met ingang van 4 juli 2019 inmiddels helemaal afgewikkeld en een eindafrekening gestuurd.
4.3.
Volgens Dentem dienen alle verzoeken van [verzoekster] dan ook te worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van dit geding.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de door [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling ingenomen proceshouding (switch) volgt dat zij zich alleen neerlegt bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 4 juli 2019.
Daarmee staat vast dat de arbeidsverhouding tussen partijen is geëindigd op 4 juli 2019 en heeft [verzoekster] geen belang meer bij de vernietiging van het ontslag op staande voet als zodanig.
De door [verzoekster] ingediende verzoeken brengen evenwel mee dat de kantonrechter een oordeel moet vellen over de al dan niet rechtsgeldigheid van het door Dentem gegeven ontslag op staande voet en de gevolgen daarvan wat betreft de door [verzoekster] verzochte vergoedingen.
5.2.
Het standpunt van [verzoekster] dat het ontslag op staande voet in de omstandigheden van dit geval niet in stand zou zijn gebleven treft doel.
Daarvoor is het volgende redengevend.
Niet in geschil is dat [verzoekster] zich ten tijde van het ontslag op staande voet ziek had gemeld en dat Dentem op de hoogte is van de achtergronden van haar ziektebeeld (PTSS).
Dat [verzoekster] , ondanks haar ziekmelding bij Dentem, toch bij tandartsenpraktijk Wateringseveld is blijven werken zonder dit te melden bij Dentem is weinig fraai maar Dentem heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld -die indien bewezen- tot het oordeel zouden kunnen en moeten leiden dat [verzoekster] “glashard” gelogen heeft over haar werkzaamheden bij tandartsenpraktijk Wateringseveld. Op 3 juli 2019 daarnaar gevraagd heeft zij immers ook volgens Dentem zelf die werkzaamheden tegenover Dentem bevestigd, zij het dat er onduidelijkheid is blijven bestaan tussen partijen over de omvang van die werkzaamheden. Het is voorstelbaar dat [verzoekster] er in eerste instantie geen kwaad in heeft gezien om op enigerlei wijze bij tandartsenpraktijk Wateringseveld toch enigszins actief betrokken te blijven in het arbeidsproces.
Gelet op de lange duur van het dienstverband, de niet weersproken omstandigheid dat [verzoekster] nimmer een waarschuwing heeft gehad en altijd goed heeft gefunctioneerd en de leeftijd van [verzoekster] , is het ontslag op staande voet in de omstandigheden van dit geval een zodanig “paardenmiddel” dat Dentem daarvan had behoren af te zien en met een mindere maatregel dan ontslag op staande voet had moeten volstaan.
5.3.
De feiten en omstandigheden die de oorzaak vormen van het einde van het dienstverband zijn in de omstandigheden van dit geval wel enigszins aan [verzoekster] verwijtbaar maar niet dusdanig ernstig dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoekster] . Dat betekent dat de Dentem de transitievergoeding verschuldigd is en dat de Dentem zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding, die € 22.853,00 bruto beloopt.
5.4.
Uit hetgeen onder 5.2 is overwogen volgt verder dat Dentem zich dusdanig ernstig verwijtbaar jegens [verzoekster] heeft gedragen dat op de voet van artikel, 7:681 tweede lid, onderdeel b, BW het verzoek tot het toekennen van een billijke vergoeding voor toewijzing vatbaar is.
5.5.
Bij de beantwoording van de vraag naar de omvang van de billijke vergoeding in de omstandigheden van dit geval, wordt het volgende vooropgesteld. De wetgever heeft onder ogen gezien dat een arbeidsverhouding zodanig verstoord kan zijn geraakt dat van de werkgever of van de werknemer in redelijkheid niet kan worden gevergd deze te laten voortduren, waarbij op de werkgever het risico rust een billijke vergoeding te moeten betalen, indien er aan de zijde van de werkgever sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten.
5.6.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle), rechtsoverwegingen 3.4.4 en 3.4.5, gezichtspunten geformuleerd, die ook van belang zijn voor het bepalen van de billijke vergoeding van art. 7:681 tweede lid, aanhef en onder b BW. Ook in een geval als het onderhavige gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De gezichtspunten die in die beschikking zijn geformuleerd, lenen zich daarom ook in dit geval voor toepassing.
5.7.
Op grond van het voorgaande, en in het licht van hetgeen [verzoekster] in verband met de billijke vergoeding heeft aangevoerd over de gevolgen van het verlies van de arbeidsovereenkomst, dient te worden bezien hoe lang de arbeidsovereenkomst naar verwachting zou hebben geduurd indien deze niet op 4 juli 2019 zou zijn geëindigd.
[verzoekster] heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat er inmiddels een zodanige vertrouwensbreuk tussen partijen is ingetreden dat terugkeer niet tot de mogelijkheden behoort en dat zij zich om die reden heeft neergelegd bij het einde van de arbeidsovereenkomst als zodanig.
Dat er bij terugkeer van [verzoekster] bij Dentem een onhoudbare situatie zou worden gecreëerd, die ook niet zou bijdragen aan het herstel van [verzoekster] valt niet in te zien. Het is duidelijk dat het vertrouwen tussen partijen is beschadigd maar dat dit onomkeerbaar zou hebben moeten leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst is niet aannemelijk geworden.
Wellicht zou een en ander de re-integratie van [verzoekster] hebben vertraagd maar dat het vertrouwen tussen partijen op den duur hersteld had kunnen worden is veel eerder aannemelijk.
Door hun (proces) houding hebben partijen het elkaar echter onmogelijk gemaakt alsnog een dergelijk herstel te beproeven. Aan Dentem valt ernstig te verwijten dat zij met het ontslag op staande voet in de omstandigheden van dit geval een veel te zwaar middel heeft ingezet.
Of [verzoekster] in de omstandigheden van dit geval niet in aanmerking zal komen voor een ziektewetuitkering en/of een WW uitkering, is niet aan de kantonrechter ter beoordeling.
De proceshouding (switch) van [verzoekster] moet echter voor haar rekening komen, nu het hier niet gaat om een vordering tot vergoeding van inkomensschade maar om een billijke vergoeding.
[verzoekster] geeft zelf aan dat zij, indien zij niet op staande voet zou zijn ontslagen na ongeveer zes maanden weer volledig hersteld zou zijn, hetgeen Dentem niet heeft weersproken.
Daarin vindt de kantonrechter aanleiding om [verzoekster] een billijke vergoeding van zes maanden salaris toe te kennen. De overige omstandigheden van dit geval zijn voldoende verdisconteerd in de toegewezen transitievergoeding, omdat die ook dient om een werknemer toe te rusten bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. Daarbij speelt verder een rol dat [verzoekster] nog steeds een arbeidsovereenkomst heeft met Tandartsenpraktijk Wateringseveld en dus niet vanuit een situatie als werkeloze elders zal behoeven te solliciteren. Zij kan de voor haar beroep benodigde vaardigheden in stand houden, zodra zij weer voldoende hersteld is, ook al werkt zij nu niet vanwege haar ziekte.
Dit alles leidt tot toewijzing van een billijke vergoeding van afgerond € 17.300,00 bruto.
5.8.
De omstandigheid dat [verzoekster] zich heeft neergelegd bij het einde van de arbeidsovereenkomst per 4 juli 2019, heeft ook invloed op de toewijsbaarheid van de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Op grond van artikel 7:672 lid 9 BW zou Dentem die vergoeding verschuldigd zijn aan [verzoekster] , omdat niet rechtsgeldig is opgezegd tegen de tussen partijen geldende opzegtermijn van vier maanden. Nu [verzoekster] de opzegging tegen 4 juli 2019 alsnog heeft aanvaard, ontvalt de feitelijke grondslag aan deze vordering omdat de opzegging dan niet meer als onregelmatig is aan te merken in de zin van de genoemde bepaling.
5.9.
Niet langer in geschil is dat Dentem het dienstverband met [verzoekster] heeft afgewikkeld per 4 juli 2019 en haar een deugdelijke specificatie heeft toegezonden. Bij toewijzing van haar verzoek om Dentem te verplichten een correcte en gespecificeerde eindafrekening op te maken heeft [verzoekster] dus geen belang meer.
5.10.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 4 juli 2019.
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegekend vanaf de datum van het gegeven ontslag op staande voet, te weten 4 juli 2019, nu geoordeeld is dat dit ontslag op staande voet geen stand zou hebben gehouden en de datum van het einde van dienstverband feitelijk is bepaald doordat [verzoekster] het einde van de arbeidsovereenkomst alsnog geaccepteerd heeft.
5.12.
Voor toewijzing van een wettelijke verhoging over de toegewezen transitievergoeding en de toegewezen billijke vergoeding op de voet van artikel 7:625 BW bestaat geen wettelijke grondslag, gezien de inhoud van artikel. Het gaat immers niet om te late betaling van een vorm van arbeidsloon.
5.13.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
5.14.
De overige stellingen en verweren van partijen behoeven geen afzonderlijke bespreking.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de Dentem om aan de [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 17.300,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 juli 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt de Dentem om aan de [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van € 22.853,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 juli 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
verklaart deze beschikking tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter en op 25 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter