ECLI:NL:RBDHA:2019:12121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
C/09/580784 / FT RK 19/1316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling op basis van artikel 287a Faillissementswet

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een bevel vroeg tot instemming met een door hem aangeboden schuldregeling, gebaseerd op artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker had op 30 september 2019 een verzoek ingediend voor de wettelijke schuldsaneringsregeling en tegelijkertijd een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Tijdens de zitting op 31 oktober 2019 was verzoeker aanwezig, vergezeld van een vertegenwoordiger van de Plangroep, terwijl de verweerster, Van der Velde & Van Hal Gerechtsdeurwaarders en Incassobureau, niet verscheen maar schriftelijk verweer voerde.

De rechtbank constateerde dat verzoeker een totale schuld had van € 65.452,80 aan negen schuldeisers, waarvan de vordering van de verweerster € 564,04 bedroeg, wat slechts 0,86% van de totale schuldenlast is. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden die door de andere schuldeisers was aanvaard, maar door de verweerster was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de verweerster in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, aangezien de andere schuldeisers wel akkoord waren gegaan en de vordering van de verweerster relatief klein was.

De rechtbank benadrukte dat het iedere schuldeiser vrijstaat om volledige betaling van zijn vordering te verlangen, maar dat onder bijzondere omstandigheden een schuldeiser gedwongen kan worden om in te stemmen met een schuldregeling. In dit geval was de rechtbank van mening dat de belangen van de verweerster niet opwogen tegen de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers. Daarom werd het verzoek van verzoeker toegewezen en werd de verweerster bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen, omdat verzoeker daar geen belang meer bij had na de toewijzing van de schuldregeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/580784 / FT RK 19/1316 en C/09/580785 / FT RK 19/1317
vonnis van 14 november 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
hierna: verzoeker,
tegen
Van der Velde & Van Hal Gerechtsdeurwaarders en Incassobureau,
gevestigd te Den Haag,
hierna: verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 30 september 2019 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 31 oktober 2019 is verzoeker, vergezeld van W. Schoonen (Plangroep), hierover gehoord.
1.3
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst heeft verzoeker een totale schuld van € 65.452,80 aan 9 schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerster op verzoeker bedraagt € 564,04. Dit is 0,86% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoeker is bij brief van 9 mei 2019 een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een prognoseakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van 25,52%, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
De aangeboden schuldregeling is door verweerster geweigerd en door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoeker stelt dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft in haar verweerschrift van 22 oktober 2019, samengevat, het volgende aan haar weigering ten grondslag gelegd. De vordering komt voort uit een executieopdracht die in 2012 door verzoeker is gegeven. Ten tijde van deze opdracht wist of behoorde verzoeker te weten dat hij een eventuele nota niet zou kunnen voldoen. Het voorstel van verzoeker is gebaseerd op een berekening van het vrij te laten bedrag. Deze berekening zou gebaseerd moeten zijn op de, lagere, beslagvrije voet. Het voorstel is daarom niet het maximaal haalbare.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling leidt er toe dat de schuldeisers afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Een verzoek om weigerende schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal alleen dan worden toegewezen als deze schuldeisers in redelijkheid de schuldregeling niet hebben kunnen weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen enerzijds het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de schuldeisers die met de schuldregeling hebben ingestemd. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
Er is nog één schuldeiser die heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de buitengerechtelijke schuldregeling. De vordering van die schuldeiser is volgens eigen opgave van deze schuldeiser reeds in 2012 ontstaan en vertegenwoordigt slechts 0,86% van het totale schuldpakket van verzoeker. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van die schuldeiser, aangezien daarbij wordt uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. In de beoordeling van het onderhavige verzoek kan onder meer een rol spelen of het alternatief van wettelijke schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeisers biedt. Bij die vergelijking dient (derhalve) te worden uitgegaan van het Vrij Te Laten Bedrag en niet van de beslagvrije voet. Voorts wordt aangevoerd dat het gaat om een in 2012 gegeven executieopdracht en wordt gesuggereerd dat die opdracht is verleend in de wetenschap dat er niet betaald kon worden. Hierbij wordt er aan voorbij gegaan dat het uitvoeren van executieopdrachten aan gerechtsdeurwaarders is voorbehouden, dat er voor had kunnen worden gekozen om de executiekosten op de executieopbrengst in mindering te brengen en dat de aard van de opdracht met zich bracht dat schuldenaar er niet van behoefde uit te gaan dat de kosten niet betaald zouden kunnen worden.
4.3
De rechtbank neemt in aanmerking dat het zich thans op basis van de overgelegde stukken laat aanzien dat een buitengerechtelijk akkoord voor de schuldeisers – vergeleken met de wettelijke schuldsaneringsregeling – tot een gunstiger resultaat zal leiden in verband met de kosten die samenhangen met de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tevens wordt er van uitgegaan dat bij de uitvoering van de buitengerechtelijke regeling er op zal worden toegezien dat gedurende de looptijd van het prognoseakkoord aantoonbare inspanningen worden verricht om inkomsten te behouden en/of te vergroten, dat zal worden gecontroleerd of de aflossingscapaciteit volledig wordt ingebracht, dat periodiek de hoogte van het Vrij Te Laten Bedrag (en derhalve de aflossingscapaciteit) zal worden bepaald en de schuldeisers zullen worden geïnformeerd.
4.4
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het verweer van de weigerachtige schuldeiser niet in de weg staat aan toewijzing van het verzoek en dat die weigerachtige schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. De (primair) verzochte dwangregeling zal derhalve worden toegewezen.
4.5
Verzoeker heeft ook een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend. Het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt toegewezen. Verzoeker heeft dan ook geen belang meer bij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat verzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt verweerster in te stemmen met de onder 2.3 bedoelde schuldregeling;
5.2
wijst af het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2019 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.