ECLI:NL:RBDHA:2019:12131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
NL19.16234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige desertie en illegale uitreis uit Eritrea

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Eritrese nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dienstplichtig was en dat hij meerdere keren had gedeserteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen bewijs heeft overgelegd dat zijn claims ondersteunt, zoals documenten die zijn dienstplicht of de omstandigheden van zijn desertie aantonen. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de eiser over zijn illegale uitreis uit Eritrea ongeloofwaardig geacht, omdat hij geen bewijs heeft kunnen leveren van zijn reisroute en zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen reëel risico is op een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Eritrea, en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.16234
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van de Wal).

ProcesverloopBij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Haile. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Op 20 september 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Verweerder heeft deze vragen op 4 oktober 2019 beantwoord. Eiser is in de gelegenheid gesteld te reageren op de reactie van verweerder. Eiser heeft bij brief van 14 oktober 2019 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, afgezien van een vervolgzitting en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanaf 2009/2010 in een civiele burgerdienstplicht heeft gezeten en bij de Immigratiedienst te werk is gesteld. In 2013 en 2015 is eiser gedeserteerd, waarna hij is opgepakt en bestraft. Vanaf juni 2016 is eiser opnieuw gedeserteerd. Eiser vreesde om opnieuw te worden opgepakt en gevangen gezet en is om die reden op 26 november 2017 uit Eritrea vertrokken.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen. Eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot aan zijn vertrek uit Eritrea dienstplichtig was en bij de Immigratiedienst te werk is gesteld. Ook acht verweerder niet aannemelijk dat eiser meerdere keren is gedeserteerd en vreest voor bestraffing vanwege zijn desertie. Tot slot acht verweerder eisers illegale uitreis uit Eritrea niet aannemelijk.
Dienstplicht in Eritrea, desertie en vrees voor bestraffing vanwege desertie
4. Eiser voert in beroep aan dat hem niet kan worden verweten dat hij zijn mobiliteitspas niet heeft overgelegd, omdat dienstplichtigen alleen in het bezit zijn van zo’n pas wanneer zij moeten reizen. De mobiliteitspas moest eiser inleveren na zijn verlof. Verder stelt eiser dat de meeste mensen niet afzwaaien van de dienstplicht. Verweerder heeft volgens eiser niet gemotiveerd waarom hij zou moeten aantonen dat er in zijn geval sprake zou zijn van de uitzonderingssituatie hierop. Ter onderbouwing van zijn dienstplicht legt eiser een ziektemelding uit 2011, een diploma van [naam 2] en een foto van [naam] over. Eiser heeft in 2013 opgetreden voor de overheid op dodenherdenking en legt ter onderbouwing hiervan over een foto en een link naar een filmpje op Youtube. Volgens eiser is het onmogelijk om als zanger op te treden op een dergelijk evenement als je niet dienstplichtig bent. Eiser heeft verder onderbouwd waarom zijn bestraffing naar aanleiding van zijn desertie anders was dan beschreven in het Algemeen ambtsbericht [1] Eritrea van
6 februari 2017. Eiser heeft niet vaag verklaard over de periode waarin hij gedeserteerd was. Daarom heeft verweerder ten onrechte zijn asielrelaas op dit punt niet aannemelijk geacht.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden dat eiser tot zijn vertrek uit Eritrea dienstplichtig was. Daartoe heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser geen documenten heeft overgelegd waarmee hij kan aantonen dat hij tot zijn vertrek uit Eritrea zijn dienstplicht heeft vervuld bij de Immigratiedienst. Volgens verweerder volgt uit het Algemeen ambtsbericht Eritrea van 21 juni 2018 dat eiser, als burgerdienstplichtige, in het bezit zou moeten zijn van een witte manqasaqasi [2] . Uit de door eiser overgelegde landeninformatie volgt echter niet dat eiser zijn witte manqasaqasi na gebruik diende in te leveren. Dit heeft verweerder dan ook niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen. Ook met de overgelegde foto’s en het filmpje op Youtube heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij tot zijn vertrek uit Eritrea dienstplichtig was. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat, los van de vraag of de overgelegde foto en video op Youtube betrekking hebben op eiser, deze foto en dit filmpje zien op het jaar 2013.
6. Verder heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiser bevreemdingwekkend, tegenstrijdig, vaag en summier heeft verklaard over zijn desertie. Zo komen de straffen die eiser stelt te hebben gekregen voor zijn desertie in 2013 en 2015 niet overeen met wat hierover staat in het Algemeen abtsbericht Eritrea van 6 februari 2017. Daarnaast heeft eiser ook niet duidelijk verklaard in welke periode hij is gedeserteerd. Verweerder heeft niet ten onrechte opgemerkt dat van eiser verwacht mocht worden dat hij concreter kan verklaren over de laatste periode waarin hij zou zijn gedeserteerd.
7. Tot slot heeft verweerder het bevreemdend kunnen achten dat eiser tijdens zijn desertie als zanger heeft opgetreden op een nieuwjaarsfeest van zijn legereenheid. Ook is het gestelde feit dat eiser als zanger actief was tijdens (zijn derde) desertie en hier videoclips van heeft laten opnemen, niet te rijmen met de gestelde vrees voor bestraffing vanwege zijn desertie. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij overdag meestal thuis was en ’s avonds naar buiten ging om wat te drinken met mensen die belangrijk voor hem waren. Ook heeft hij naar eigen zeggen na zijn desertie zoveel mogelijk opgetreden op bruiloften en in clubs. Anderzijds heeft eiser ook verklaard dat hij met niemand over zijn desertie heeft gesproken en dat hij alles zo onopvallend mogelijk doet. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat deze verklaringen niet met elkaar overeenkomen. Eisers betoog over de dienstplicht en desertie slaagt daarom niet.
Illegale uitreis
8. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte van hem verlangt dat hij zijn illegale uitreis moet kunnen onderbouwen. Dat hij geen reisdocumenten heeft overlegd van zijn reis van Eritrea naar Europa maakt dit niet anders. Er is een groot verschil tussen een uitreis via Ethiopië en via Soedan. Legaal uitreizen was gelet op zijn dienstplicht en desertie niet mogelijk. Daarom heeft verweerder volgens eiser ten onrechte zijn illegale uitreis via Soedan ongeloofwaardig bevonden.
9. Volgens vaststaande jurisprudentie van de Afdeling [3] en het EHRM [4] is het aan de vreemdeling om zijn gestelde illegale uitreis uit Eritrea aannemelijk te maken. Juist omdat het onmogelijk is om een illegale uitreis met documenten te onderbouwen, komt doorslaggevend gewicht toe aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling. Daarnaast is ook relevant of de overige verklaringen van de vreemdeling geloofwaardig zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers gestelde illegale uitreis ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Verweerder heeft daarbij allereerst kunnen betrekken dat de gebeurtenissen waarvan eiser stelt dat deze aanleiding zijn om Eritrea te verlaten ongeloofwaardig zijn. Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser geen enkel (indicatief) bewijs over de door hem afgelegde reisroute heeft overgelegd. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij bevreemdingwekkend heeft verklaard over zijn vertrek uit Eritrea. Zo heeft eiser verklaard dat hij zich heeft vermomd met een snor, baard en muts om niet te worden herkend, maar heeft hij wel een valse mobiliteitskaart met zijn eigen naam gebruikt tijdens zijn reis. Gelet op eisers verklaringen over zijn bekendheid in Eritrea als zanger, heeft verweerder hierover niet ten onrechte opgemerkt dat deze handelwijze bevreemdingwekkend is. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn vertrek. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij omstreeks oktober 2017 heeft besloten Eritrea te verlaten en dat hij op 26 november 2017 is vertrokken. Vervolgens heeft hij ook verklaard dat hij zich enkel op de dag van vertrek heeft voorbereid en dat hij geen spullen heeft gepakt, omdat hij niet van plan was om weg te gaan. Eiser heeft verder summier verklaard over wat hij tijdens zijn reis is tegengekomen. Verweerder mocht van eiser verlangen dat hij concreter antwoord kon geven over wat hij heeft gezien tijdens zijn reis, hoe de omgeving eruit zag en welke plaatsen hij is gepasseerd. Daarom slaagt eisers betoog ten aanzien van de illegale uitreis uit Eritrea niet.
Artikel 3 van het EVRM [5]
11. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder geen vreemdelingen gedwongen uitzet naar Eritrea. Eiser is niet bereid om vrijwillig terug te keren. Hierdoor komt eiser na deze procedure op straat te staan. Daarom moet aan hem een verblijfsvergunning worden verleend.
12. De rechtbank is van oordeel dat nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde problemen rondom de dienstplicht en illegale uitreis niet geloofwaardig zijn, verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden dat eiser wordt gezocht door de Eritrese autoriteiten. Daarom heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie die een schending oplevert met artikel 3 van het EVRM. De enkele omstandigheid dat eiser niet gedwongen uitgezet kan worden naar Eritrea, noopt niet tot het verstrekken van een verblijfsvergunning asiel. Immers, niet aannemelijk is geworden dat eiser in verband met vrijwillige terugkeer naar Eritrea een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Dat eiser als gevolg van zijn eigen keuze door niet vrijwillig terug te keren naar Eritrea mogelijk op straat komt te staan, maakt het vorenstaande niet anders.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit ambtsbericht en het hierna genoemde ambtsbericht van 21 juni 2018 zijn afkomstig van de minister van Buitenlandse Zaken.
2.Ook wel mobiliteitskaart of mobiliteitspas genoemd.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:RVS:2019:833) en 20 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1955).
4.Europees Hof voor de Rechten en de Mens, zie arrest van het EHRM van 20 juni 2017 in de zaak M.O. tegen Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2017:0620JUD004128216).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.