3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De bewijsmiddelen.
[naam] (hierna: [slachtoffer] ) heeft in zijn aangifte op 21 april 2019 om 05:00 uur verklaard dat hij samen met [getuige 1] en [naam] (de rechtbank begrijpt [naam] als: de verdachte) op een etage woont in Den Haag. [slachtoffer] heeft verklaard dat er eerder op de avond een ruzie was geweest tussen [getuige 1] en [verdachte], waar ook bij was gevochten. Daarna verliet [verdachte] de woning. Na ongeveer 5 à 10 minuten werd er aan de voordeur gebeld. [slachtoffer] liep naar de voordeur, opende de deur en zag dat [verdachte] voor de deur stond. [slachtoffer] zag en voelde dat [verdachte] hem direct met een voorwerp in het gezicht stak. [slachtoffer] werd meerdere malen gestoken. [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] een aantal malen stak in de richting van zijn borst en hals. Hij weerde deze steekbewegingen met zijn linkerhand af, waardoor hij een diepe vleeswond heeft opgelopen in zijn hand. [slachtoffer] voelde ook dat er een groot gat zat in zijn (rechter)wang. [slachtoffer] heeft tijdens het steken iets glimmends in de hand van [verdachte] gezien.
Bij [slachtoffer] is op 21 april 2019 het volgende letsel geconstateerd: een diepe snijwond van ongeveer 10 cm van zijn mond tot halverwege zijn rechter gezichtshelft en daarnaast een kleine verticale snijwond, meerdere snijwonden op de linker gezichtshelft, een snijwond van ongeveer 15 cm op de linker gezichtshelft, meerdere snijwonden op het (linker) achterhoofd, een verwonding op de bovenrug (net onder de hals), twee verwondingen op de borst en een diepe snijwond aan de binnenkant van de linkerduim.
[naam] (hierna: [getuige 1] ) heeft verklaard dat er een ruzie was geweest met [verdachte] en dat er toen gevochten was.Na de ruzie is [getuige 1] weggegaan. Toen hij terugkwam hoorde hij een hoop geschreeuw en zag hij dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) en [verdachte] ruzie met elkaar hadden in de hal. [getuige 1] hoorde [slachtoffer] zeggen dat [verdachte] hem had gestoken. Hij zag dat [slachtoffer] zijn wang beetpakte. Op dat moment liep [verdachte] naar buiten. [getuige 1] zag dat [slachtoffer] een grote steekwond had bij zijn mond.
[getuige 2] heeft op 21 april 2019 verklaard dat hij die nacht [verdachte] zag lopen. [verdachte] was gewond aan zijn hoofd. [getuige 2] zag [verdachte] zijn woning ingaan en hoorde geschreeuw. Hij zag dat [verdachte] wegliep en dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) [slachtoffer] tegenhield.
Op de kleding van de verdachte is op meerdere plekken bloed aangetroffen. Deze bloedsporen zijn bemonsterd en onderzocht.Op de rug van het poloshirt van de verdachte is op twee plekken bloed met daarin DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard).
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij ’s nachts thuiskwam, dat [slachtoffer] en [getuige 1] achter de voordeur van de woning stonden en hem vroegen wat hij kwam doen. Er ontstond een worsteling waarbij de verdachte een vuistslag kreeg van [getuige 1] . [getuige 1] is vervolgens even zijn eigen kamer ingegaan. Toen hij terugkwam raakte hij [slachtoffer] aan bij zijn wangen. Daarna hebben [getuige 1] en [slachtoffer] de verdachte een duw gegeven, waardoor hij buiten op de trap viel. De deur werd dicht gedaan en de verdachte heeft vervolgens buiten op de politie gewacht. De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. De verdachte zegt dat hij op geen enkel moment bloed heeft gezien bij [slachtoffer] en kan niet verklaren hoe [slachtoffer] aan zijn letsels is gekomen. Mogelijk is een deel daarvan ontstaan toen [getuige 1] [slachtoffer] aanraakte bij zijn wangen.
De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte terzijde, gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft direct de verdachte aangewezen als de persoon die hem gestoken had. [slachtoffer] heeft in zijn verschillende verklaringen op hoofdlijnen duidelijk en consistent verklaard. Slechts op ondergeschikte punten wisselt zijn verklaring. Er is geen enkele reden naar voren gekomen waarom hij een ander dan de daadwerkelijke dader zou aanwijzen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] dan ook betrouwbaar.
De verklaring van [slachtoffer] wordt hiernaast ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige 2] af dat hij de verdachte na de eerste confrontatie met [slachtoffer] en [getuige 1] heeft gezien, omdat de verdachte gewond was aan zijn hoofd. De verdachte ging na die eerste confrontatie nogmaals de woning in, waarna er geschreeuw te horen was en er kennelijk een tweede confrontatie plaatsvond. Dit weerlegt tegelijkertijd de verklaring van de verdachte dat er slechts één confrontatie heeft plaatsgevonden. Ook de verklaring van [getuige 1] geeft steun aan de aangifte van [slachtoffer] . [getuige 1] zag immers dat de verdachte wegliep nadat [slachtoffer] de deur had opengedaan, er een hoop geschreeuw en een ruzie was en [slachtoffer] naar zijn wang greep.
Verder is op de achterkant van het poloshirt van de verdachte bloed aangetroffen dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van [slachtoffer] is. De verdachte heeft verklaard dat hij een duw in de rug heeft gekregen, nadat [getuige 1] met zijn hand aan het gezicht van [slachtoffer] had gezeten. Volgens de verdachte is dat de enige manier waarop het bloed op zijn polo kan zijn gekomen. De verdachte heeft tegelijkertijd echter verklaard dat hij geen bloed of verwondingen bij [slachtoffer] heeft gezien. De verklaring van de verdachte over het aangetroffen bloed op zijn polo is daarom niet aannemelijk geworden. Integendeel, de aanwezigheid van het bloed wijst juist op de betrokkenheid van de verdachte bij het ontstaan van het letsel van [slachtoffer] .
Conclusie
Gelet op dit alles stelt de rechtbank vast dat de verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer] meermalen heeft gestoken.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier blijkt dat zowel aangever [slachtoffer] , als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alcohol hebben gedronken op de avond/nacht in kwestie (overigens net als de verdachte). De rechtbank houdt er daarom rekening mee dat de individuele verklaringen van de betrokkenen niet op alle specifieke details even waarheidsgetrouw zullen zijn. De onderlinge samenhang tussen die verklaringen op de hierboven genoemde punten, het geconstateerde letsel en de resultaten van het DNA-onderzoek maken echter dat de rechtbank, anders dan de verdediging, geen enkele reden heeft om eraan te twijfelen dat de verdachte [slachtoffer] heeft gestoken zoals hem wordt verweten.
De volgende vraag is of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval het overlijden van [slachtoffer] ) is aanwezig, indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Enkele wetenschap van die kans volstaat niet. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Omtrent de aard van de gedragingen overweegt de rechtbank dat de verdachte meermalen en met kracht – gelet op de diepte van sommige verwondingen – in het hoofd en de borst van [slachtoffer] heeft gestoken. Op de plekken waar gestoken is, bevinden zich vitale organen en slagaders. Het insteken op deze plekken brengt de als aanmerkelijk te beschouwen kans met zich mee dat [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan zal overlijden. Door dat direct, met kracht en herhaaldelijk te doen is het gedrag van verdachte zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte op zijn minst in voorwaardelijke zin het opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.