ECLI:NL:RBDHA:2019:12188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
09/097319-19 en 09/064274-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met meerdere steekwonden in het gezicht en de borst

Op 4 november 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 april 2019, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken in het gezicht, hoofd, borst en hand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Tijdens de zitting zijn verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen gehoord. De verdachte ontkende de steekpartij, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen consistent en betrouwbaar waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die direct uitvoerbaar zijn. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte verstandelijke beperking en verslaving aan middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van vier jaar afgewezen en in plaats daarvan een lagere straf opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/097319-19 en 09/064274-17 (tul)
Datum uitspraak: 4 november 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 29 juli 2019 (pro forma) en 21 oktober 2019 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J. van der Vlis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken en/of gesneden in het gezicht en/of het hoofd en/of de hand en/of de hals en/of de borst, althans in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 21 april 2019 omstreeks 3.00 uur is [slachtoffer] in zijn woning in Den Haag door de politie aangetroffen met diverse snijverwondingen in (met name) zijn gezicht en duim. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte hem meerdere malen had gestoken. De verdachte heeft dit ontkend en heeft een andere lezing van de gebeurtenissen die nacht.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn of het de verdachte is geweest die het letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht en – zo ja – of de verdachte daarbij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort gezegd – vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen.
[naam] (hierna: [slachtoffer] ) heeft in zijn aangifte op 21 april 2019 om 05:00 uur verklaard dat hij samen met [getuige 1] en [naam] (de rechtbank begrijpt [naam] als: de verdachte) op een etage woont in Den Haag. [slachtoffer] heeft verklaard dat er eerder op de avond een ruzie was geweest tussen [getuige 1] en [verdachte] [2] , waar ook bij was gevochten. Daarna verliet [verdachte] de woning. Na ongeveer 5 à 10 minuten werd er aan de voordeur gebeld. [slachtoffer] liep naar de voordeur, opende de deur en zag dat [verdachte] voor de deur stond. [slachtoffer] zag en voelde dat [verdachte] hem direct met een voorwerp in het gezicht stak. [slachtoffer] werd meerdere malen gestoken. [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] een aantal malen stak in de richting van zijn borst en hals. Hij weerde deze steekbewegingen met zijn linkerhand af, waardoor hij een diepe vleeswond heeft opgelopen in zijn hand. [slachtoffer] voelde ook dat er een groot gat zat in zijn (rechter)wang. [slachtoffer] heeft tijdens het steken iets glimmends in de hand van [verdachte] gezien. [3]
Bij [slachtoffer] is op 21 april 2019 het volgende letsel geconstateerd: een diepe snijwond van ongeveer 10 cm van zijn mond tot halverwege zijn rechter gezichtshelft en daarnaast een kleine verticale snijwond, meerdere snijwonden op de linker gezichtshelft, een snijwond van ongeveer 15 cm op de linker gezichtshelft, meerdere snijwonden op het (linker) achterhoofd, een verwonding op de bovenrug (net onder de hals), twee verwondingen op de borst en een diepe snijwond aan de binnenkant van de linkerduim. [4]
[naam] (hierna: [getuige 1] ) heeft verklaard dat er een ruzie was geweest met [verdachte] en dat er toen gevochten was. [5] Na de ruzie is [getuige 1] weggegaan. Toen hij terugkwam hoorde hij een hoop geschreeuw en zag hij dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) en [verdachte] ruzie met elkaar hadden in de hal. [getuige 1] hoorde [slachtoffer] zeggen dat [verdachte] hem had gestoken. Hij zag dat [slachtoffer] zijn wang beetpakte. Op dat moment liep [verdachte] naar buiten. [getuige 1] zag dat [slachtoffer] een grote steekwond had bij zijn mond. [6]
[getuige 2] heeft op 21 april 2019 verklaard dat hij die nacht [verdachte] zag lopen. [verdachte] was gewond aan zijn hoofd. [getuige 2] zag [verdachte] zijn woning ingaan en hoorde geschreeuw. Hij zag dat [verdachte] wegliep en dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) [slachtoffer] tegenhield. [7]
Op de kleding van de verdachte is op meerdere plekken bloed aangetroffen. Deze bloedsporen zijn bemonsterd en onderzocht. [8] Op de rug van het poloshirt van de verdachte is op twee plekken bloed met daarin DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard). [9]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij ’s nachts thuiskwam, dat [slachtoffer] en [getuige 1] achter de voordeur van de woning stonden en hem vroegen wat hij kwam doen. Er ontstond een worsteling waarbij de verdachte een vuistslag kreeg van [getuige 1] . [getuige 1] is vervolgens even zijn eigen kamer ingegaan. Toen hij terugkwam raakte hij [slachtoffer] aan bij zijn wangen. Daarna hebben [getuige 1] en [slachtoffer] de verdachte een duw gegeven, waardoor hij buiten op de trap viel. De deur werd dicht gedaan en de verdachte heeft vervolgens buiten op de politie gewacht. De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. De verdachte zegt dat hij op geen enkel moment bloed heeft gezien bij [slachtoffer] en kan niet verklaren hoe [slachtoffer] aan zijn letsels is gekomen. Mogelijk is een deel daarvan ontstaan toen [getuige 1] [slachtoffer] aanraakte bij zijn wangen.
De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte terzijde, gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft direct de verdachte aangewezen als de persoon die hem gestoken had. [slachtoffer] heeft in zijn verschillende verklaringen op hoofdlijnen duidelijk en consistent verklaard. Slechts op ondergeschikte punten wisselt zijn verklaring. Er is geen enkele reden naar voren gekomen waarom hij een ander dan de daadwerkelijke dader zou aanwijzen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] dan ook betrouwbaar.
De verklaring van [slachtoffer] wordt hiernaast ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige 2] af dat hij de verdachte na de eerste confrontatie met [slachtoffer] en [getuige 1] heeft gezien, omdat de verdachte gewond was aan zijn hoofd. De verdachte ging na die eerste confrontatie nogmaals de woning in, waarna er geschreeuw te horen was en er kennelijk een tweede confrontatie plaatsvond. Dit weerlegt tegelijkertijd de verklaring van de verdachte dat er slechts één confrontatie heeft plaatsgevonden. Ook de verklaring van [getuige 1] geeft steun aan de aangifte van [slachtoffer] . [getuige 1] zag immers dat de verdachte wegliep nadat [slachtoffer] de deur had opengedaan, er een hoop geschreeuw en een ruzie was en [slachtoffer] naar zijn wang greep.
Verder is op de achterkant van het poloshirt van de verdachte bloed aangetroffen dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van [slachtoffer] is. De verdachte heeft verklaard dat hij een duw in de rug heeft gekregen, nadat [getuige 1] met zijn hand aan het gezicht van [slachtoffer] had gezeten. Volgens de verdachte is dat de enige manier waarop het bloed op zijn polo kan zijn gekomen. De verdachte heeft tegelijkertijd echter verklaard dat hij geen bloed of verwondingen bij [slachtoffer] heeft gezien. De verklaring van de verdachte over het aangetroffen bloed op zijn polo is daarom niet aannemelijk geworden. Integendeel, de aanwezigheid van het bloed wijst juist op de betrokkenheid van de verdachte bij het ontstaan van het letsel van [slachtoffer] .
Conclusie
Gelet op dit alles stelt de rechtbank vast dat de verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer] meermalen heeft gestoken.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier blijkt dat zowel aangever [slachtoffer] , als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alcohol hebben gedronken op de avond/nacht in kwestie (overigens net als de verdachte). De rechtbank houdt er daarom rekening mee dat de individuele verklaringen van de betrokkenen niet op alle specifieke details even waarheidsgetrouw zullen zijn. De onderlinge samenhang tussen die verklaringen op de hierboven genoemde punten, het geconstateerde letsel en de resultaten van het DNA-onderzoek maken echter dat de rechtbank, anders dan de verdediging, geen enkele reden heeft om eraan te twijfelen dat de verdachte [slachtoffer] heeft gestoken zoals hem wordt verweten.
De volgende vraag is of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval het overlijden van [slachtoffer] ) is aanwezig, indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Enkele wetenschap van die kans volstaat niet. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Omtrent de aard van de gedragingen overweegt de rechtbank dat de verdachte meermalen en met kracht – gelet op de diepte van sommige verwondingen – in het hoofd en de borst van [slachtoffer] heeft gestoken. Op de plekken waar gestoken is, bevinden zich vitale organen en slagaders. Het insteken op deze plekken brengt de als aanmerkelijk te beschouwen kans met zich mee dat [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan zal overlijden. Door dat direct, met kracht en herhaaldelijk te doen is het gedrag van verdachte zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte op zijn minst in voorwaardelijke zin het opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 21 april 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, (telkens) (met kracht) met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken en/of gesneden in het gezicht en het hoofd en de hand en de borst, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, behandelverplichting en begeleid wonen. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – in geval van bewezenverklaring – een straf gelijk aan het voorarrest plus een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden passend is. De verdediging heeft zich niet verzet tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Na een ruzie met zijn huisgenoten – waaronder het slachtoffer – heeft de verdachte de woning verlaten. Kort daarna is hij teruggekomen, heeft hij aangebeld en heeft hij het slachtoffer – die de deur opendeed – meermalen met een scherp voorwerp in het gezicht en de borst gestoken. Dat het slachtoffer de aanval heeft overleefd, is bepaald niet aan de verdachte te danken. Het slachtoffer heeft forse verwondingen in met name het gezicht opgelopen. Deze verwondingen zijn gehecht, maar de littekens zullen naar verwachting voor altijd zichtbaar blijven. Het slachtoffer is door dit incident blijvend getekend.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 19 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte recent niet is veroordeeld voor een soortgelijk (of andersoortig) gewelddadig feit.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de rapporten van 4 oktober 2019 van dr. D.J. Vinkers, psychiater, en N.P.A. van der Weegen, GZ-psycholoog. Beide deskundigen beschrijven dat bij de verdachte sprake is van een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis en verslaving aan diverse middelen (alcohol, cocaïne en opiaten). De psychiater constateert daarnaast dat ook sprake is van antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken. De deskundigen kunnen vanwege de ontkennende houding van de verdachte geen uitspraken doen over de eventuele doorwerking van de stoornissen op het ten laste gelegde. Wel stelt de psychiater dat het niet waarschijnlijk is dat sprake is van ontoerekeningsvatbaarheid. Beide deskundigen beschrijven dat de verdachte niet in staat is zelf structuur in zijn leven aan te brengen en te houden. De psychiater stelt dat ondersteuning op praktisch gebied – zoals een nieuwe woonvoorziening en daginvulling – van belang is. De psycholoog beschrijft dat de verdachte een vorm van intensief begeleid wonen nodig heeft en daarnaast ook begeleiding en behandeling door een Factteam. In de behandeling zal aandacht moeten zijn voor het middelengebruik van de verdachte. Beide deskundigen adviseren oplegging van deze begeleiding als bijzondere voorwaarde(n) bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 15 oktober 2019. De reclassering ziet bij de verdachte met name problemen op het gebied van agressieregulering, middelengebruik en de verstandelijke beperking. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandelverplichting en begeleid wonen. Ook wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden geadviseerd, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot wordt geacht.
De rechtbank ziet het voorgaande in aanmerking nemend, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om de verdachte niet of verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Niet gebleken is dat het handelen van de verdachte is ingegeven door zijn stoornissen.
Straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit – het meermalen steken in gezicht en borst – acht de rechtbank alleen een forse gevangenisstraf passend. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. Een deel daarvan – 8 maanden – zal voorwaardelijk worden opgelegd, om de geadviseerde begeleiding en behandeling mogelijk te maken. Gelet op de ernst van het feit en de noodzaak van de intensieve behandeling, ziet de rechtbank reden een proeftijd van drie jaren op te leggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, mede omdat de reclassering beschrijft dat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot wordt geacht. Daarom beveelt de rechtbank dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is op 22 februari 2018 door de politierechter in Den Haag veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft een algemene voorwaarde niet nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij dit vonnis was opgelegd weer schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet daarin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde gedeelte te gelasten, te weten een taakstraf van 100 uren.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 14g, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36(
zesendertig)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8(
acht)
maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
driejaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor (Johanna Westerdijkplein 40 in Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • zich – zo lang de reclassering dat nodig acht – laat behandelen door GGZ Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die zorgverlener worden gegeven, waarbij ook het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
  • voor zover – ter beoordeling van voormelde zorgverlener in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaand uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zo veel korter als de reclassering noodzakelijk acht;
  • zo lang de reclassering dat nodig acht verblijft in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het (dag)programma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter te Den Haag d.d. 22 februari 2018 (parketnummer 09/064274-17), te weten een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.G. Salvadori, voorzitter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019107121, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 204).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 37.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 38.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80 t/m 84.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 59.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 60.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 69.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 175 t/m 177.
9.Schriftelijk bescheiden, te weten een NFI-rapport, p. 203 en 204.