ECLI:NL:RBDHA:2019:12222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
7474412 MB VERZ 19-20031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie voor negeren verkeersbord E4 in Gouda

In deze zaak gaat het om een administratieve sanctie die aan betrokkene is opgelegd wegens het negeren van een verkeersbord E4 in Gouda op 15 november 2017. Betrokkene, die de kentekenhouder van het voertuig was, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie die het beroep ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 9 augustus 2019, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar betrokkene en zijn gemachtigde niet. De kantonrechter overweegt dat de sanctie van € 99,00, inclusief administratiekosten, is opgelegd zonder dat er een geldig verkeersbesluit was, aangezien een verkeersbesluit geen wet in formele zin is. Echter, de kantonrechter stelt vast dat de plicht om zich aan het verkeersbord te houden niet afhankelijk is van de geldigheid van het verkeersbesluit. De kantonrechter concludeert dat de gedraging waarvoor de sanctie is opgelegd daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat er een wettelijke basis is voor de sanctie, namelijk de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De kantonrechter oordeelt dat de betrokkene onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de onbillijkheid van de sanctie zouden kunnen onderbouwen. De beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd, maar het beroep van betrokkene wordt voor het overige ongegrond verklaard. De kantonrechter wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, aangezien de inleidende beschikking niet is vernietigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
Registratienummer team straf: 7474412 MB VERZ 19-20031
Uitspraakdatum : 9 augustus 2019
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
wonende dan wel gevestigd te: [adres]
, nader ook te noemen: betrokkene
gemachtigde: [gemachtigde] .

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 augustus 2019. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene en gemachtigde zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Aan betrokkene wordt het verwijt gemaakt dat op 15 november 2017 met het voertuig met het kenteken [kenteken] op de [straatnaam] te Gouda is geparkeerd bij één van de borden E4 tot en met E10, E12 of E13 v/d bijlage I van het Rvv 1990, terwijl betrokkene toen de kentekenhouder van dit voertuig was.
Aan betrokkene is een sanctie opgelegd van € 99,00, inclusief administratiekosten.
De gemachtigde heeft namens betrokkene in zijn beroepschrift aangevoerd dat de herstelverzuimbrief niet is ontvangen, bovendien voldoet de reeds overgelegde volmacht. De vertegenwoordigingsbevoegdheid was voldoende duidelijk.
De hoorplicht is geschonden.
Het beroep had niet kennelijk niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. De beslissing van de officier van justitie dient vernietigd te worden.
Er bestaat twijfel over de bevoegdheid van de verbalisant. Het getuigschrift wordt niet verstrekt.
Er is geen toereikend verkeersbesluit. De inleidende beschikking kan niet in stand blijven.
Er heeft ten onrechte geen staandehouding plaatsgevonden. Staandehouding was mogelijk.
Aan de gedraging ligt geen betrouwbaar en deugdelijke (ambtsedige) verklaring ten grondslag. De foto komt niet overeen met de situatie ten tijde van de gedraging. Het is niet duidelijk wanneer de foto is genomen,
Betrokkene betwist dat het bord E4 was geplaatst. De gedraging wordt betwist.
De gemachtigde verzet zich tegen een eventuele aanhouding.
De gemachtigde verzoekt om een proceskostenvergoeding.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft meegedeeld dat op de machtiging een onjuist CJIB-nummer was vermeld waardoor deze niet aan de zaak gelinkt kon worden. Op 10 april 2018 is er een brief naar de gemachtigde gestuurd voor herstelverzuim. Hiertoe is ter zitting de verzendadministratie getoond. Gemachtigde heeft niet binnen de in voornoemde brief genoemde termijn gereageerd. Omdat echter wel gebleken is dat deze zaak onder de afgegeven machtiging valt dient de beslissing van de officier van justitie vernietigd te worden.
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van de navolgende overwegingen een beslissing genomen, welke beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Het beroep is tijdig ingediend en er is zekerheid gesteld voor de betaling van de boete dus het beroep is ontvankelijk.
De officier van justitie heeft het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een juiste machtiging. De gemachtigde is hier op gewezen en is in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Hier is niet tijdig op gereageerd. Kennelijk heeft betrokkene door het afgeven van de machtiging willen bewerkstelligen dat de gemachtigde hem in voorkomende zaken met betrekking tot verkeersboetes als gemachtigde vertegenwoordigt. Een algemeen geformuleerde machtiging als de onderhavige is op zichzelf niet in strijd met artikel 8:24 Awb of andere wettelijke voorschriften. Een machtiging moet wel zodanig specifiek zijn dat daaruit de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen worden afgeleid. Uit de tekst van de machtiging blijkt genoegzaam dat de gemachtigde gerechtigd was om namens betrokkene beroep in te stellen tegen de boete. Niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voorgedaan als gevolg waarvan de volmacht is geëindigd. Dat de machtiging dateert van vóór de datum van de gedraging (of de beschikking waarbij de sanctie is opgelegd) doet aan de geldigheid van de machtiging niet af. In dit verband overweegt de kantonrechter dat, gezien de ruimhartige houding van de vertegenwoordiger van de officier van justitie en de aangevoerde bezwaren, het niet anders kan zijn dan dat betrokkene aan de gemachtigde de aan het geschil ten grondslag liggende sanctiebeschikking heeft verstrekt, daarmee tot uitdrukking brengende dat ook deze zaak onder de reeds eerder afgegeven machtiging dient te worden begrepen.
De beslissing van de officier van justitie zal gelet daarop worden vernietigd.
Overige gronden welke tot een vernietiging van de beslissing van de officier van justitie zouden kunnen leiden, behoeven geen bespreking meer.
Voor de vraag wat er moet gebeuren met de opgelegde sanctie is een aantal vragen van belang.
De eerste vraag die beantwoord moet worden of de gedraging waarvoor de sanctie is opgelegd daadwerkelijk is verricht.
In zaken als deze worden het zaakoverzicht en – indien van toepassing – een foto van de gedraging aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Andere documenten, zoals een akte van beëdiging van de verbalisant, hoeven geen deel uit te maken van het dossier. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8247). Die situatie kan zich voordoen wanneer feiten of omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die niet of onvoldoende kunnen worden weerlegd aan de hand van het zaakoverzicht, de eventuele foto’s en de overige aanwezige stukken dan wel wanneer feiten of omstandigheden worden aangevoerd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de uit die stukken blijkende gegevens. In dit geval staat de naam van de verbalisant, het nummer van de akte van beëdiging en de rangomschrijving in het zaakoverzicht vermeld. Namens de betrokkene zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisant. Zodoende is er dus geen aanleiding om nadere stukken hierover op te vragen en is er geen aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van de verbalisant.
Anders dan tot voor kort gold, geldt in deze zaken niet (zonder meer) dat de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, in beginsel voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging die betrokkene wordt verweten. In deze zaak heeft de verbalisant de gegevens namelijk op digitale wijze aangeleverd. Nu een handtekening ontbreekt, is van een ambtsedige verklaring geen sprake.
Echter in WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
Artikel 5 van de WAHV houdt in - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
In het onderhavige geval mag de kantonrechter – ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt – ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan.
In het dossier bevinden zich foto's van de gedraging, waarop het voertuig met kenteken [kenteken] zichtbaar is. De gegevens die bij de foto's vermeld staan, komen overeen met de gedragingsgegevens in het zaakoverzicht. Uit deze foto’s blijkt bovendien op welk moment de foto is gemaakt, namelijk 15 november 2017 om 13.52 en 13.53 uur.
Tegenover de constatering van de verbalisant heeft betrokkene geen (door verklaringen van derden gesteunde) feiten en / of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de in de bestreden beschikking genoemde gedraging niet is verricht. Op Google Maps is immers zichtbaar dat bij het inrijden van [straatnaam] het bord E4 wordt gepasseerd. Google Maps kent de mogelijkheid om ook eerdere foto’s van een plek te bekijken. Niet alleen op de afbeelding van augustus 2018 – die ten tijde van deze beschikking als meest recente bij de zoekopdracht op Streetview zichtbaar is –, maar ook op die van juni 2016 en die van juli 2015 is hetzelfde bord te zien. (Streetview van) Google Maps is een openbare bron, die voor alle betrokkenen eenvoudig toegankelijk is. Dat het bord er op die verschillende momenten stond kan als feit van algemene bekendheid gelden. Dat het bord ten tijde van de gedraging zou zijn weggeweest is niet aannemelijk gemaakt. Dat de in het dossier aanwezige foto geen datum/tijd weergeeft maakt voorgaande niet anders. Betrokkene had zich er dan ook van moeten vergewissen of hij daar mocht parkeren.
De eerste vraag moet bevestigend worden beantwoord.
Vervolgens is de vraag of er een wettelijke basis is voor een sanctie voor de gedraging.
De grondslag voor de sanctie op het negeren van een bord zal moeten voortvloeien uit een wet in formele zin, gelet op het rechtsbeginsel dat geen straf kan worden opgelegd zonder voorafgaande wettelijke basis. Dat geldt evenzeer voor een administratieve sanctie. Ook het gerechtshof eist een wettelijke basis voor een administratieve sanctie (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 november 2018 ECLI:NL:GHARL:2018:9801, r.o. 9) en plaatst die in de sleutel van de inbreuk op het eigendomsrecht die de sanctie vormt.
Vastgesteld moet worden dat een verkeersbesluit geen wet in formele zin is en dus ook geen wettelijke basis voor een administratieve sanctie kan vormen. Die basis wordt evenwel gevormd door (artikel 2 van) de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de Wegenverkeerswet.
De tweede vraag moet eveneens bevestigend worden beantwoord.
De volgende vraag betreft de billijkheid van het opleggen van de sanctie.
De kantonrechter stelt daarbij voorop dat de sanctie niet wordt opgelegd voor het overtreden van het verkeersbesluit, maar voor het negeren van een verkeersbord. Ook als in een strafzaak een verkeersbord is genegeerd staat niet de overtreding van het verkeersbesluit op de tenlastelegging, maar – kort gezegd – het geen gevolg geven aan het verkeersbord.
Bij dat alles moet in het oog worden gehouden dat een weggebruiker zich in beginsel aan het gebod of verbod van een verkeersbord te houden heeft (HR 4 december 1984, VR 1985, 39). Het staat niet ter beoordeling van de weggebruiker of een verkeersteken conform de voorschriften en terecht is aangebracht. Immers het belang van de verkeersveiligheid staat aan een dergelijke toetsing in de weg (HR 10 juni 1986, ECLI:NL:PHR:1986:AC1488, NJ 1987,42).
Of er een geldig verkeersbesluit is doet niet af of toe aan de feitelijke plaatsing van een bord en daarmee aan de plicht om zich aan dat bord te houden.
Als een verkeersbord bijvoorbeeld is geplaatst door buurtfeest vierende buurtbewoners, als een kwajongensstreek of door een te daadkrachtige medewerker van een wegbeheerder, doet dat nog altijd niet af aan de plicht zich eraan te houden.
Het kan echter onder omstandigheden niet billijk zijn dat daarvoor een sanctie wordt opgelegd. De kantonrechter verwijst naar artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b. Wahv.
Bij dat oordeel is de aard van die omstandigheden van groot belang: het negeren van een door kwajongens geplaatst bord heeft een ander karakter dan het negeren van een bord dat zeer wel bij de verkeerssituatie past, maar niet op de juiste plaats staat. Een bord dat past bij de situatie ter plaatse moet, als overwogen, nog altijd geëerbiedigd worden, terwijl in zo’n geval in de regel niet valt in te zien waarom het onbillijk is dat een betrokkene bestraft wordt voor het negeren ervan. Anders gezegd: het is niet raar van een betrokkene te verwachten dat hij of zij zich aan dat bord houdt – en dus is het ook niet onbillijk als er een boete volgt als hij of zij dat niet doet.
Naast de billijkheidstoets uit de Wahv – of ter concrete invulling daarvan – kan de uitzonderingssituatie die de Hoge Raad in het aangehaalde arrest van 1984 heeft geschetst zich voordoen.
Het ligt dan ook op de weg van de betrokkene om concrete feiten of omstandigheden aan te voeren waar de onbillijkheid uit zou volgen. Dat gaat verder dan stellen dat er geen verkeersbesluit is of dat dat niet gevonden is – dat raakt immers enkel de plaatsing, niet de onbillijkheid. De plaatsing op zich zou het pijnpunt kunnen zijn als het betreffende verkeersbord al onderwerp is van klachten of geschil en de situatie nog altijd ongewijzigd is – in dat geval zou bestuurlijk stilzitten de basis van de onbillijkheid vormen –, maar ook daarover moeten concrete feiten of omstandigheden worden aangevoerd.
Een ander oordeel zou inhouden dat borden die onterecht zijn geplaatst of zonder dat anderszins aan de wettelijke vereisten is voldaan in alle gevallen alsnog straffeloos genegeerd kunnen worden, hetgeen niet te verenigen is met de aangehaalde arresten van de Hoge Raad.
In dit geval wordt door de betrokkene in twijfel getrokken of er wel een verkeersbesluit is genomen. Die stelling en de onderbouwing ervan zijn, gelet op het voorgaande, echter onvoldoende voor het oordeel dat van een onbillijkheid sprake zou kunnen zijn.
Er zijn ook dan ook geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot het oordeel dat het opleggen van de sanctie niet billijk is of dat die gematigd moet worden.
Het beroep van betrokkene zal voor het overige ongegrond worden verklaard.
Bij arrest van het gerechtshof van 1 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3197, is bepaald dat er alleen nog proceskosten worden toegekend bij vernietiging van de inleidende beschikking. Daarvan is in dit geval geen sprake. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding bestaat derhalve geen aanleiding.

De kantonrechter:

  • vernietigt de beslissing waarvan beroep;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.M. Smelt, kantonrechter, bijgestaan door
S.M.L. Groenewoud, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.