ECLI:NL:RBDHA:2019:12225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
NL19.19491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar België onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigerese vreemdeling, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. De eiser had op 5 maart 2019 een asielaanvraag ingediend en stelde dat hij een duurzame relatie had met een Nederlander, wat volgens hem aanleiding had moeten geven voor de Nederlandse autoriteiten om zijn aanvraag te behandelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de procedure conform de Dublinverordening heeft gevolgd. Eiser was in persoon gehoord en had de mogelijkheid om te reageren op de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank oordeelde dat er geen gebreken in de procedure waren en dat de staatssecretaris terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 9 van de Dublinverordening, omdat de partner van de eiser de Nederlandse nationaliteit bezit en niet onder de definitie van een persoon die internationale bescherming geniet valt.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheden die eiser aanvoert, zoals zijn homoseksuele geaardheid en de mogelijke problemen die hij in België zou kunnen ondervinden, niet als bijzondere, individuele omstandigheden kunnen worden aangemerkt die aanleiding geven om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.19491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1981 en de Nigerese nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 5 maart 2019 een asielaanvraag ingediend.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000), omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. België heeft ingestemd met verweerders verzoek om eisers verzoek om internationale bescherming over te nemen.
3. Eiser stelt een duurzame relatie te hebben met een Nederlander. Volgens hem is hij daarmee een gezinslid en had verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moeten nemen op grond van artikel 9 van de Dublinverordening gelet op artikel 7 van de Dublinverordening. Verder betoogt eiser dat de besluitvorming onzorgvuldig is, omdat verweerder hem enkel heeft gehoord over een mogelijke overdracht naar Frankrijk en niet over overdracht naar België. Tot slot stelt eiser dat hij niet naar België kan worden overgedragen vanwege zijn geaardheid. België kent een grote Nigerese gemeenschap, waardoor hij niet kan uitkomen voor zijn geaardheid. Dit levert volgens hem een schending op van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en had voor verweerder aanleiding moeten zijn om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder met de gevolgde procedure aan de eisen van de Dublinverordening heeft voldaan. Zoals voorgeschreven, is eiser in persoon gehoord. De omstandigheid dat eiser later alleen schriftelijk heeft kunnen reageren op de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat maakt niet dat daarmee sprake is van een gebrek in de procedure. In dit kader stelt de rechtbank vast dat verweerder eiser bij brief van 15 mei 2019 heeft geïnformeerd over deze wijziging en hem daarbij de mogelijkheid heeft geboden om hierop te reageren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit tijdig gedaan, nu de brief dateert van voor het voornemen. Daar komt bij dat eiser meerdere mogelijkheden heeft gehad om zijn bezwaren te uiten tegen overdracht naar België. Van deze mogelijkheden heeft hij ook daadwerkelijk gebruik gemaakt, zoals blijkt uit zijn zienswijze op de brief van 15 mei 2019, zijn zienswijze op het voornemen en zijn beroepsgronden. Tot slot is relevant dat eiser niet heeft geconcretiseerd wat hij met zijn non-verbale communicatie had willen overbrengen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat gesteld noch gebleken is dat eiser door de gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
5. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in eisers relatie met een Nederlander aanleiding had moeten zien om de behandeling van de asielaanvraag over te nemen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 9 van de Dublinverordening. Dit artikel bepaalt dat een lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag van een vreemdeling indien een gezinslid van die vreemdeling als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in die lidstaat. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de gestelde partner de Nederlandse nationaliteit bezit. Artikel 9 van de Dublinverordening heeft enkel betrekking op gezinsleden die internationale bescherming genieten. Artikel 2, aanhef en onder f, van de Dublinverordening bepaalt dat onder een persoon die internationale bescherming geniet wordt verstaan een persoon die onderdaan is van een derde land of een staatloze aan wie internationale bescherming is verleend in de zin van artikel 2, aanhef en onder a, van Richtlijn 2011/95/EU. Nu de gestelde partner de Nederlandse nationaliteit bezit, valt hij niet onder de definitie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder f, van de Dublinverordening en is artikel 9 van de Dublinverordening niet van toepassing. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van 28 september 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:2626). Artikel 7 van de Dublinverordening brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu dit artikel enkel een rangorde voorschrijft voor de criteria in de Dublinverordening aan de hand waarvan de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.
6. Tot slot ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of voor verweerder aanleiding bestond eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat de door eiser aangehaalde omstandigheden niet aan te merken zijn als bijzonder, individuele omstandigheden. Met het claimakkoord heeft België toegezegd de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen met inachtneming van de relevante Europese regelgeving. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt met zich mee dat verweerder in beginsel hiervan mag uitgaan, tenzij eiser aannemelijk maakt dat dit in zijn geval niet kan. Dat eiser in België mogelijk problemen ondervindt vanwege zijn homoseksuele geaardheid doordat België een omvangrijke Nigerese gemeenschap kent, maakt niet dat verweerder bij België niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder stelt in dit kader terecht dat eiser zich bij eventuele problemen voor hulp dient te wenden tot de daartoe bevoegde autoriteiten in België.
7. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking