In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E. Söylemez. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het besluit om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling te stellen, onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Eiser heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij het originele document aan verweerder heeft gezonden, maar verweerder verlangt dat hij dit aannemelijk maakt met bewijs van ontvangst of aangetekende verzending. De rechtbank acht dit onredelijk, aangezien verweerder niet betwist dat een poststuk is ontvangen. De rechtbank stelt dat het aan verweerder is om het fysieke document te bekijken voordat hij kan concluderen dat het om een kleurkopie gaat.
De rechtbank merkt op dat het niet aan eiser valt te verwijten dat het document niet aan Bureau Documenten is gezonden voor onderzoek. Als een vreemdeling een origineel document opstuurt ter onderbouwing van zijn aanvraag, is het aan verweerder om te beslissen of het document ter onderzoek wordt aangeboden. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek om het ontvangen poststuk ter zitting te overleggen, waardoor de rechtbank niet in staat was om te beoordelen of de conclusie van verweerder, dat sprake is van een kleurkopie, juist is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser vergoedt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het belang aan het verzoek is komen te ontvallen.