ECLI:NL:RBDHA:2019:12253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
NL19.22007 en NL19.22008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van besluit tot buiten behandeling stellen asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. E. Söylemez. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het besluit om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling te stellen, onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Eiser heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij het originele document aan verweerder heeft gezonden, maar verweerder verlangt dat hij dit aannemelijk maakt met bewijs van ontvangst of aangetekende verzending. De rechtbank acht dit onredelijk, aangezien verweerder niet betwist dat een poststuk is ontvangen. De rechtbank stelt dat het aan verweerder is om het fysieke document te bekijken voordat hij kan concluderen dat het om een kleurkopie gaat.

De rechtbank merkt op dat het niet aan eiser valt te verwijten dat het document niet aan Bureau Documenten is gezonden voor onderzoek. Als een vreemdeling een origineel document opstuurt ter onderbouwing van zijn aanvraag, is het aan verweerder om te beslissen of het document ter onderzoek wordt aangeboden. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek om het ontvangen poststuk ter zitting te overleggen, waardoor de rechtbank niet in staat was om te beoordelen of de conclusie van verweerder, dat sprake is van een kleurkopie, juist is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser vergoedt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het belang aan het verzoek is komen te ontvallen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.22007 (beroep)
NL19.22008 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 16 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

ProcesverloopBij besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verder is bepaald dat aan eiser een termijn voor vrijwillig vertrek wordt onthouden en is hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist en COA te verbieden hem uit de opvang te verwijderen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft eerder op 29 oktober 2017 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 12 april 2018 afgewezen, omdat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig werd geacht. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 29 juni 2018 (NL18.11152) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd in hoger beroep met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 augustus 2018.
3. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn onderhavige aanvraag een verklaring van de Eritrese ambassade overgelegd, waaruit volgens eiser blijkt dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. Daarnaast heeft eiser een verklaring overgelegd, ondertekend door [naam 1] , medewerker van stichting Internationaal netwerk van lokale initiatieven tbv asielzoekers (INLIA). Uit deze verklaring blijkt volgens eiser dat hij samen met [naam 2] , een medewerker van INLIA, de Soedanese ambassade in Den Haag heeft bezocht en daar te horen heeft gekregen dat de ambassade hem niet kan helpen, omdat hij niet de Soedanese nationaliteit heeft.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat eiser tweemaal is verzocht informatie te verschaffen over de reden voor het opnieuw willen indienen van een asielverzoek. Eiser heeft onder meer aangegeven op het formulier M35-O dat hij nieuwe documenten heeft. Eiser heeft weliswaar een kopie van een verklaring van de Eritrese ambassade te Den Haag overgelegd, maar heeft nagelaten om het origineel voor onderzoek naar de IND op te sturen. Verweerder overweegt daartoe dat uit het dossier op geen enkele wijze blijkt dat er daadwerkelijk een origineel document is ingebracht noch ter onderzoek is aangeboden. In de dossierstukken komt enerzijds een zwart-wit kopie van deze verklaring voor en anderzijds een kleurkopie. De stelling van eiser dat de originele verklaring is overgelegd bij de aanvraag, wordt verder niet onderbouwd of ondersteund met documenten, zoals bijvoorbeeld een ontvangstbewijs van ingebrachte documenten of een verzendbewijs van aangetekende post. Tevens blijkt uit navraag bij Bureau Documenten dat er ten aanzien van eiser geen (nationaliteits)verklaring van de Eritrese Ambassade te Den Haag is aangeboden voor onderzoek. Eiser heeft dan ook niet voldaan aan het verzoek het betreffende originele document te overleggen en aan te bieden voor onderzoek. Nu er geen origineel document is overgelegd en aldus een onderzoeksresultaat hiervan ontbreekt, welke informatie van wezenlijk belang geacht wordt voor de beoordeling van zijn aanvraag, is niet voldaan aan het verzoek om alle ontbrekende informatie aan te vullen. De aanvraag is daarom niet volledig en niet compleet.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij het formulier M35-O, tezamen met de originele verklaring van de Eritrese ambassade en het verslag van INLIA per fax en per post aan verweerder heeft gezonden. Dit is ook in de zienswijze aangegeven. In het besluit geeft verweerder aan dat post is ontvangen, maar dat het om een kleurkopie zou gaan van de verklaring van de Eritrese ambassade. Eiser kan niet aantonen dat hij een origineel heeft opgestuurd.
4.2
De rechtbank heeft verweerder bij elektronisch bericht van 1 oktober 2019 verzocht ter zitting het per post ontvangen formulier M35-O, met de daarbij meegezonden bijlagen en de enveloppe waarin de stukken zijn verzonden, te overleggen, omdat het niet mogelijk is in het elektronische dossier na te gaan of de door verweerder geüploade verklaring van de Eritrese ambassade een origineel document betrof, of een kleurkopie daarvan.
4.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd toegelicht op welke wijze door de IND ontvangen post wordt behandeld. Alle post wordt in beginsel in Ter Apel ontvangen, geopend en door een medewerker van de scanstraat aldaar omgezet in een elektronisch dossierstuk en in het systeem ingevoerd. In het systeem wordt het poststuk vervolgens gelabeld. Als een origineel document per post binnenkomt, wordt het ook als zodanig gelabeld. Het door eiser ingezonden document is een kleurkopie, omdat het niet in het systeem is gelabeld als origineel. Verder heeft verweerders gemachtigde ter zitting een uitdraai van de verklaring van de Eritrese ambassade, zoals deze in het elektronische dossier is opgenomen, getoond. Daarbij heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat niet het poststuk zoals dat door verweerder is ontvangen kon worden meegenomen, omdat dit poststuk zich in Ter Apel bevindt. Verder heeft verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd bevestigd dat het mogelijk is dat de medewerker van de scanstraat de verklaring van de Eritrese ambassade onjuist heeft gelabeld, omdat het mensenwerk is.
4.4
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder per post het formulier M35-O heeft ontvangen, met daarbij onder meer een verklaring van de Eritrese ambassade. Slechts in geschil is of eiser het origineel van deze verklaring heeft meegezonden, dan wel een kleurkopie heeft meegezonden.
4.4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Eiser heeft (steeds) aangegeven dat hij het originele document aan verweerder heeft gezonden. Dat verweerder van eiser verlangt dat hij juist dat aannemelijk maakt door bijvoorbeeld een bewijs van ontvangst of bewijs van aangetekende verzending te overleggen, acht de rechtbank onredelijk, nu verweerder niet betwist dat een poststuk is ontvangen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser met een ontvangstbewijs of bewijs van aangetekende verzending slechts aannemelijk kan maken dát hij een poststuk heeft verzonden, maar niet wat de inhoud van dat poststuk was.
Het ligt daarom op de weg van verweerder om het fysieke document te bezien, alvorens te concluderen dat sprake is van een kleurkopie en geen origineel document. Dat een medewerker van de scanstraat dit document heeft gezien en gelabeld, is daarvoor onvoldoende, nu ook volgens verweerder niet valt uit te sluiten dat het document verkeerd is gelabeld.
Dat het document niet aan Bureau Documenten is gezonden voor onderzoek, valt eiser in dit geval niet te verwijten. Immers, als een vreemdeling een origineel document naar verweerder opstuurt ter onderbouwing van zijn aanvraag, is het aan verweerder om te beslissen of het document ter onderzoek wordt aangeboden aan Bureau Documenten, waarbij vervolgens Bureau Documenten – zeker bij twijfel – de aangewezen instantie is om te controleren of het een origineel document betreft, of een kleurkopie. Nu verweerder het document niet ter onderzoek heeft aangeboden, heeft hij ook om die reden niet zonder meer kunnen concluderen dat sprake was van een kleurkopie.
4.4.2
De rechtbank merkt ten slotte op dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank, om het door hem ontvangen poststuk ter zitting te overleggen, door slechts een uitdraai van het ingescande document mee te nemen. Hiermee heeft verweerder de rechtbank niet in staat gesteld te beoordelen of de conclusie van verweerder, dat sprake is van een kleurkopie, juist is.
5. Het beroep is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen nadere bespreking.
De aanvraag is ten onrechte buiten behandeling gesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder, aan de hand van de verklaring van de Eritrese ambassade zoals deze door eiser bij brief van 17 juni 2019 aan verweerder is verzonden, dient te (laten) onderzoeken of sprake is van een origineel document of een kleurkopie. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.