ECLI:NL:RBDHA:2019:123
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tot sluiting van een telefoonwinkel wegens heling van gestolen goederen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een telefoonwinkel, die door de burgemeester van Den Haag was gelast om te sluiten wegens heling van gestolen goederen. De burgemeester had op 10 december 2018 besloten de winkel te sluiten voor drie maanden, ingaande op 13 december 2018, op basis van artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De sluiting volgde na een bestuurlijke rapportage van de politie-eenheid, waarin werd geconstateerd dat de eigenaar van de winkel zich niet hield aan de wet- en regelgeving omtrent het digitale opkopersregister en zich schuldig had gemaakt aan heling.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij overwoog dat de burgemeester beoordelingsvrijheid toekomt en dat de sluiting van de winkel noodzakelijk was om de openbare orde te waarborgen. De rechter stelde vast dat er voldoende bewijs was dat de winkel gestolen goederen had verhandeld, en dat de eigenaar niet had voldaan aan de verplichtingen van het opkopersregister. De voorzieningenrechter oordeelde dat het algemeen belang van de sluiting zwaarder woog dan het belang van de eigenaar om zijn winkel open te houden tijdens de bezwaarprocedure.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van handelaren om zorgvuldigheid in acht te nemen bij de inkoop van goederen en de noodzaak voor handhaving van de openbare orde in gevallen van heling. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de winkel, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.