ECLI:NL:RBDHA:2019:12389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
AWB 19/4487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat op 15 mei 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen eiseres is uitgevaardigd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij primair betoogde dat de rechtbank niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij wel degelijk bevoegd is, op basis van de Regeling rechtstreeks beroep, die bepaalt dat tegen een separaat terugkeerbesluit geen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank concludeert dat de wetgever bedoeld heeft dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een separaat terugkeerbesluit, en dat het terugkeerbesluit rechtmatig is uitgevaardigd, aangezien eiseres ten tijde van het besluit geen rechtmatig verblijf had.

Eiseres voerde subsidiair aan dat zij rechtmatig verblijf had op basis van een aanvraag voor verblijf bij haar gezinsleden, ingediend op 4 juli 2019. De rechtbank stelde vast dat, hoewel eiseres een nieuwe aanvraag had ingediend, dit niet betekende dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was. De rechtbank bevestigde dat de werking van het terugkeerbesluit op dat moment was opgeschort vanwege de ingediende aanvraag, en dat de rest van de beroepsgrond geen bespreking meer behoefde.

Daarnaast voerde eiseres aan dat zij een langere vertrektermijn moest krijgen, omdat aan haar kinderen een verblijfsvergunning was verleend. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke maximale vertrektermijn van vier weken was vastgesteld en dat eiseres een verzoek om verlenging kon indienen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. Luscuere,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Honing.

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 mei 2019 een terugkeerbesluit tegen eiseres uitgevaardigd.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft primair betoogd dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.
1.1.
Op grond van artikel 7:1, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
Op grond van de Regeling rechtstreeks beroep kan tegen een besluit, genomen op grond van een in deze regeling genoemd voorschrift dan wel anderszins in deze regeling omschreven, geen bezwaar worden gemaakt.
In de Regeling rechtstreeks beroep zijn de artikelen 62a, eerste lid, en 62b van de Vreemdelingenwet (Vw) opgenomen.
1.2.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit. Het tegen eiseres uitgevaardigde separate terugkeerbesluit is een kennisgeving als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de Vw.
Weliswaar is in artikel 72, vierde lid, van de Vw opgenomen dat de kennisgeving als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de Vw wordt gelijkgesteld met een beschikking, maar naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval de Regeling rechtstreeks beroep, als bijlage van de Awb, bepalend voor het aan te wenden rechtsmiddel. De Regeling rechtstreeks beroep is immers van een latere datum dan het van 1 april 2001 daterende artikel 72, vierde lid, van de Vw, waaruit de rechtbank concludeert dat de wetgever bedoeld heeft dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een separaat terugkeerbesluit.
2. Eiseres voert subsidiair aan dat zij op basis van haar op 4 juli 2019 ingediende aanvraag voor bepaalde tijd voor verblijf bij haar gezinsleden op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, rechtmatig verblijf heeft. Het terugkeerbesluit is daarmee in strijd. Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is de rechtbank bevoegd het terugkeerbesluit te herzien dan wel op te schorten. Hierin ligt besloten dat de rechtbank ex nunc nieuwe feiten of omstandigheden kan betrekken bij haar beoordeling, aldus eiseres.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat zij ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had. In zoverre is het terugkeerbesluit rechtmatig uitgevaardigd. Dat eiseres na het uitvaardigen van het terugkeerbesluit een nieuwe aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning heeft ingediend, maakt dit niet anders. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de werking van het terugkeerbesluit op dit moment is opgeschort vanwege de ingediende aanvraag. Eiseres heeft aangegeven dat het voor haar het belangrijkste is dat zij de aanvraag kan doen en de beslissing mag afwachten. Nu dit door verweerder op de zitting is bevestigd, begrijpt de rechtbank dat de rest van de beroepsgrond geen bespreking meer behoeft.
3. Eiseres voert verder aan dat aan haar een langere vertrektermijn moet worden verleend, omdat zij bovengenoemde aanvraag heeft ingediend nu aan haar twee kinderen een verblijfsvergunning is verleend.
3.1.
Uit artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de lidstaten een passende termijn voor vrijwillig vertrek tussen de zeven en dertig dagen vaststellen. De lidstaten kunnen bepalen dat deze termijn alleen op aanvraag van de betrokken onderdaan van een derde land wordt toegekend. In dit geval stellen de lidstaten de betrokken onderdanen van derde landen in kennis van de mogelijkheid tot indiening van een dergelijk verzoek.
Uit artikel 7, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de lidstaten zo nodig de termijn voor het vrijwillig vertrek met een passende periode verlengen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het individuele geval, zoals de verblijfsduur, het feit dat er schoolgaande kinderen zijn en het bestaan van andere gezinsbanden en sociale banden.
3.2.
De hiervoor genoemde bepalingen uit de Terugkeerrichtlijn zijn geïmplementeerd in artikel 62 van de Vw. Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw is het niet mogelijk om een langere vertrektermijn dan vier weken te verlenen. De aan eiseres gegeven vertrektermijn bedraagt dan ook de wettelijk bepaalde maximale duur. Eiseres kan wel, zoals uit artikel 62, derde lid, van de Vw volgt, een verzoek om verlenging indienen bij verweerder. Dat daarvoor een apart verzoek moet worden ingediend, is niet in strijd met de regeling in de Terugkeerrichtlijn.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L.F. de Leeuw, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 november 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.