ECLI:NL:RBDHA:2019:12424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
7374392 CV EXPL 18-5349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van meerwerk en afwijzing van reconventionele vordering wegens wanprestatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Leiden op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde betaling van een bedrag van € 7.375,00, bestaande uit een restant aanneemsom en meerwerk, dat [gedaagde] niet had betaald. [Eiser] had werkzaamheden verricht voor de keldervloer van een project, maar [gedaagde] had nagelaten de factuur te voldoen, ondanks meerdere aanmaningen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de aansprakelijkheid voor de kosten van het meerwerk niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechter oordeelde dat het toezenden van een verouderde tekening voor rekening en risico van [gedaagde] komt, waardoor [eiser] recht heeft op betaling van het meerwerk.

In reconventie vorderde [gedaagde] betaling van € 5.180,00 wegens vermeende wanprestatie van [eiser]. [Gedaagde] stelde dat [eiser] de wapening in de keldervloer verkeerd had geplaatst. De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde] niet kon aantonen dat [eiser] wanprestatie had gepleegd en wees de reconventionele vordering af. De rechter concludeerde dat de vordering in conventie toewijsbaar was en dat [gedaagde] de proceskosten moest vergoeden. De uitspraak leidde tot de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van in totaal € 8.118,77 aan [eiser], vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
HvB
Rolnr.: 7374392 CV EXPL 18-5349
Datum: 30 oktober 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
gevestigd te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H.F.C. Hoogendoorn,
tegen
[gedaagde]
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: Kuyt Gerechtsdeurwaarder & Incasso Lisse,
mr. M.C. van den Noord
Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.De procedure in conventie en reconventie

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 november 2018 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte overlegging producties in conventie.
1.2.
Na de conclusie van antwoord in reconventie is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast. De comparitie is gehouden op 18 april 2019; van het verhandelde is aantekening gehouden.
1.3.
Ter comparitie is de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling tussen partijen.
1.4.
Daarop heeft [gedaagde] een “akte na enquête” met producties genomen, waarna [eiser] een antwoordakte heeft genomen.
1.5.
Vervolgens is de zaak voor vonnis gezet op heden.

2.De feiten in conventie en reconventie

Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken en het verhandelde ter comparitie gaat de kantonrechter van het volgende uit.
2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht ten behoeve van een keldervloer van het project [het project] (hierna ook: het project).
2.2.
Op 11 november 2017 heeft [eiser] aan [bedrijf] ten behoeve van het project een offerte uitgebracht met de volgende specificatie: “
het leveren en verwerken van wapeningsstaal ten behoeve van een keldervloer, wanden met kassen, Koekoek volgens tekening nummer 215044-W-01A blad 12 oktober 2017”voor een totaalprijs van € 25.450,00 exclusief btw.
2.3.
Op 16 juli 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur gezonden met betrekking op het restant aanneemsom van € 4.000,00 en op meerwerk tot een bedrag van
€ 3.375,00. Deze factuur heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag € 7.375,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der voldoening;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 743,77 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie meent dat juist is;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding en het nasalaris, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, vanaf de vijftiende dag rente is verschuldigd.
3.2.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat zij op 16 juli 2018 aan [gedaagde] een factuur heeft gestuurd ter zake leveringen en verrichte werkzaamheden en dat [gedaagde] nagelaten heeft deze rekening te betalen, ondanks meerdere aanmaningen.
Die factuur heeft betrekking tot het restant van de aanneemsom van het project van
€ 4.000,00 en op meerwerk tot een bedrag van € 3.375,00.
Het meerwerk heeft betrekking op extra door [gedaagde] opgedragen werkzaamheden om de keldervloer van een goede wapening te voorzien, ondanks het toezenden van een verkeerde tekening en een door [gedaagde] verkeerd gegraven gat.

4.Het verweer in conventie en vordering in reconventie

4.1.
Volgens [gedaagde] is [eiser] tijdens het verrichten van de werkzaamheden toerekenbaar te kort geschoten, in die zin dat zij de wapening in de keldervloer verkeerd heeft geplaatst.
Ook heeft [gedaagde] nimmer ingestemd met het door [eiser] voorgestelde meerwerk, inhoudende het leveren van extra wapeningsstaal om een en ander te herstellen.
[gedaagde] betwist niet dat zij op zichzelf het restant van de aanneemsom ad € 4.000,00 nog aan [eiser] verschuldigd is.
4.2.
In reconventie vordert [gedaagde] om [eiser] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen € 5.180,00, te vermeerderen met de handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag dat de vordering in reconventie is ingesteld tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding, onder de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente is verschuldigd.
4.3.
[gedaagde] stoelt de vordering in reconventie op de omstandigheid dat [eiser] wanprestatie heeft geleverd door een foute wapening voor de keldervloer te leveren en dat [gedaagde] daardoor schade heeft geleden (faalkosten), die zij begroot op € 5.180,00, op grond van de door [bedrijf] aan [gedaagde] in rekening gebrachte kosten en haar eigen extra kosten aan de hand van haar eigen boekhouding.

5.Het verweer in reconventie

5.1.
[eiser] betwist dat zij wanprestatie heeft gepleegd.
Zij heeft de volgende werkzaamheden verricht voor [gedaagde] : “
het leveren en verwerken van wapeningsstaal ten behoeve van een keldervloer, wanden met kassen, Koekoek volgens tekening nummer 215044-W-01A blad 12 oktober 2017”.
5.2.
Voor het graven van het gat in de keldervloer met de juiste maten was niet [eiser] maar [gedaagde] verantwoordelijk en die maatvoering klopte niet. [eiser] is uitgegaan van de door [gedaagde] zelf verstrekte maten op basis van een achteraf kennelijk niet meer kloppende tekening. [eiser] heeft om deze fout van [gedaagde] te herstellen in opdracht van [gedaagde] extra wapening aangebracht. In conventie vordert zij op daarom een bedrag van € 3.375,00 aan meerwerk.
[eiser] is dan ook niet aansprakelijk voor de door [gedaagde] gevorderde faalkosten, want volgens [eiser] dienen die voor rekening van [gedaagde] zelf te blijven omdat [gedaagde] zelf een verkeerde tekening heeft verstrekt.

6.De beoordeling in conventie en reconventie

6.1.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen zo nauw met elkaar samen dat zij gezamenlijk worden behandeld.
6.2.
Na aktewisseling na comparitie is niet langer in geschil dat [bedrijf] de maatvoering verzorgd heeft en dat [gedaagde] zelf in de kelder de maatvoering heeft uitgezet, zoals [gedaagde] in haar akte van 12 juni 2019 ook zelf heeft aangevoerd.
Ook betwist [gedaagde] niet langer dat zij bij mail van 20 februari 2018 aan [eiser] een gewijzigde tekening heeft toegezonden en daarmee toen aan [eiser] meerwerk heeft opgedragen wat betreft de wapening van de lage keldervloer.
6.3.
In de contractuele verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] heeft dan te gelden dat het eerder toezenden van een verouderde tekening voor rekening en risico van [gedaagde] moet blijven en dat [eiser] daarom dus ook terecht en op goede gronden heeft aangevoerd dat het in verband met het herstel van de daardoor ontstane fouten aan haar opgedragen meerwerk voor rekening van [gedaagde] dient te komen.
Daarbij heeft verder te gelden dat [gedaagde] de omvang en de wijze waarop dat meerwerk is verricht niet voldoende gemotiveerd heeft bestreden.
6.4.
Hieraan moet dan als eerste de gevolgtrekking worden verbonden dat [eiser] terecht het meerwerk tot een bedrag van € 3.375,00 bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht en de tweede gevolgtrekking moet dan zijn dat [gedaagde] geen faalkosten bij [eiser] in rekening kan brengen, omdat [eiser] jegens [gedaagde] geen wanprestatie heeft gepleegd.
6.5.
[gedaagde] heeft de vordering in conventie wat betreft het restant van de aanneemsom erkend en de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet (gemotiveerd) weersproken.
6.6.
Een en ander leidt ertoe dat de vordering in conventie voor toewijzing vatbaar is en de vordering in reconventie moet worden afgewezen.
De gevorderde rente in conventie wordt toegewezen als gevorderd.
6.7.
De overige stellingen en verweren van partijen behoeven geen afzonderlijke bespreking meer.
6.8.
[gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie te worden verwezen. De nakosten zijn daarbij inbegrepen voor zover deze kosten daadwerkelijk worden gemaakt. De nakosten worden begroot op een halve salarispunt met een maximum van € 120,00.
De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar ingaande de vijftiende dag na de datum van betekening en bevel van dit vonnis.

7.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 8.118,77, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.375,00 vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
in reconventie
- wijst de vordering af;
in conventie en reconventie
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op deze uitspraak vastgesteld op € 1.557,00, waarvan € 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] , een en ander onverminderd de eventueel over de proceskosten verschuldigde btw, en bepaalt dat de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover [eiser] daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen tot betaling van een geldsom betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en uitgesproken door kantonrechter mr. W.A. Swildens ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2019.