ECLI:NL:RBDHA:2019:12426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
7368375 CV EXPL 18-5331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst voor telecommunicatiediensten wegens gebrekkige internetaansluiting

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2019, heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen een eiser en een gedaagde met betrekking tot de ontbinding van een overeenkomst voor telecommunicatiediensten. De eiser, vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders Groningen, vorderde betaling van € 113,45 aan hoofdsom en € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten, totaal € 154,67, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018. De eiser stelde dat de gedaagde drie facturen onbetaald had gelaten, ondanks aanmaningen.

De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de internetaansluiting van de eiser nooit naar behoren had gewerkt. Ondanks herhaalde klachten en een bezoek van een monteur, bleef de verbinding gebrekkig. De gedaagde heeft uiteindelijk besloten om de overeenkomst te ontbinden en is overgestapt naar een andere provider, waar zij geen problemen meer ondervond.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde terecht de overeenkomst heeft ontbonden, omdat de eiser niet in staat was om de gebreken te verhelpen. De rechter oordeelde dat de gedaagde zich terecht op het standpunt stelde dat zij de facturen niet meer hoefde te betalen. De vordering van de eiser werd afgewezen en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die tot dat moment op € 45,00 werden begroot voor de gedaagde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
HvB
Rolnr.: 7368375 CV EXPL 18-5331
Datum: 30 oktober 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders Groningen,
tegen
[gedaagde] ,
thans wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 november 2018 met een productie,
  • de conclusie van antwoord.
1.2.
Na conclusie van antwoord is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast. De comparitie is gehouden op 31 januari 2019; van het verhandelde is aantekening gehouden. Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de comparitie heeft [eiser] producties overgelegd.
Ter comparitie is de zaak naar de rol verwezen voor verdere aktewisseling tussen partijen.
1.3.
Vervolgens heeft eerst [gedaagde] een akte genomen op 13 maart 2019 en daarna heeft [eiser] op 10 april 2019 een akte genomen.
1.4.
Bij rolbeslissing van 8 mei 2019 is [eiser] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de volledige akte van [gedaagde] , omdat [eiser] die volledige akte met bijlagen van [gedaagde] bij de eerste toezending daarvan niet volledig had ontvangen.
1.5.
Daarna heeft [eiser] op 5 juni 2019 nog een akte genomen.
1.6.
Vervolgens is de zaak voor vonnis gezet.

2.Feiten

Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken en het verhandelde ter comparitie gaat de kantonrechter van het volgende uit.
2.1.
Op 9 mei 2017 heeft [gedaagde] met [eiser] een contract afgesloten voor het leveren van telecommunicatie diensten.
2.2.
Op 16 maart 2018 is [gedaagde] verhuisd naar een adres in [plaats] . Na de datum van de dagvaarding in deze procedure is [gedaagde] verhuisd naar [plaats] .

3.Vordering

[eiser] vordert in dit geding om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 113,45 in hoofdsom en € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten, dus totaal € 154,67 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] drie facturen van 12 februari 2018, 15 maart 2018 en 13 april 2018 ook na aanmaning ten onrechte onbetaald heeft gelaten.

4.Verweer

Het verweer van [gedaagde] komt er op neer dat de internetaansluiting van [eiser] in de periode dat zij in [plaats] woonde nimmer naar behoren heeft gewerkt ook niet nadat er een monteur was langs geweest van [eiser] .
Zij is toen gestopt met betalen en heeft [eiser] laten weten om die reden van het contract af te willen maar dat mocht niet van [eiser] , aldus [gedaagde] .
Daarna is [gedaagde] , terwijl zij nog in [plaats] woonde, overgestapt naar een andere provider en heeft zij geen problemen meer.

5.Beoordeling

5.1.
Bij haar nadere akte van 5 juni 2019 weerspreekt [eiser] niet langer dat [gedaagde] in de periode dat zij in [plaats] woonde meermalen heeft geklaagd dat haar internetverbinding niet naar behoren werkte, dat er meermalen een monteur is langs geweest en dat haar Mediabox iedere keer ging scannen waardoor het 5 tot 10 minuten duurde voordat zij televisie kon kijken.
Ook weerspreekt [eiser] niet langer dat [gedaagde] op 10 april 2018 heeft aangegeven dat de problemen nog steeds speelden, dat het gesprek dat [gedaagde] telefonisch met [eiser] niet fijn is verlopen en [gedaagde] heeft meegedeeld over te zullen stappen naar KPN.
5.2.
De kantonrechter verwerpt het (impliciete) verweer van [eiser] dat de telkens door [gedaagde] gemelde storing niet zo ernstig was dat deze ontbinding niet rechtvaardigde. Wanneer [eiser] er herhaalde malen niet in slaagt de door [gedaagde] gemelde storing te verhelpen en zij telkens 5 á 10 minuten moet wachten voordat zij televisie kan kijken, is dat wel degelijk een tekortkoming die ontbinding rechtvaardigt.
5.3.
Uit de bewoordingen die [gedaagde] klaarblijkelijk aan de telefoon heeft gebruikt en later per mail van 1 april 2018 moet het [eiser] onomstotelijk duidelijk zijn geweest dat [gedaagde] (een consument) niet verder wilde en dus daarmee terecht en op goede gronden de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden.
5.4.
Uit dit een en ander moet verder worden afgeleid dat de aansluiting van [gedaagde] in de periode dat zij [plaats] woonde nimmer naar behoren heeft gewerkt en dat zij zich na de ontbinding van de overeenkomst er zich terecht op beroept dat zij de facturen die ook volgens [eiser] op die periode betrekking hebben niet (meer) hoeft te betalen.
5.5.
Dat betekent dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten. Nu [gedaagde] in persoon verschenen is, zullen de noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten tot op heden aan haar kant forfaitair worden vastgesteld op het hierna vermelde bedrag.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 45,00 aan noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en uitgesproken door kantonrechter mr. S.M. de Bruijn ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2019.