In deze zaak, die op 18 februari 2019 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met als doel de ontruiming van hun woning. De eisers zijn de eigenaren van de woning aan de [adres] te [plaats], die door de gedaagden sinds 1 april 2018 in gebruik is genomen op basis van een gebruikersovereenkomst. Eisers hebben de overeenkomst opgezegd per 30 september 2018, maar de gedaagden hebben hiertegen geprotesteerd en zijn van mening dat er sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eisers stellen dat zij de woning dringend nodig hebben voor eigen gebruik, terwijl gedaagden beweren dat zij de gehele woning hebben gehuurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat, maar dat de eisers recht hebben op ontruiming op basis van artikel 7:274 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij de woning dringend nodig hebben.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangen van eisers zwaarder wegen dan die van gedaagden, die inmiddels een andere woning hebben toegewezen gekregen. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een ontruimingstermijn van zes weken. Daarnaast is er een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval gedaagden in gebreke blijven met de ontruiming. Gedaagden zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek.