ECLI:NL:RBDHA:2019:1260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
7451483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning op basis van dringend eigen gebruik in kort geding

In deze zaak, die op 18 februari 2019 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met als doel de ontruiming van hun woning. De eisers zijn de eigenaren van de woning aan de [adres] te [plaats], die door de gedaagden sinds 1 april 2018 in gebruik is genomen op basis van een gebruikersovereenkomst. Eisers hebben de overeenkomst opgezegd per 30 september 2018, maar de gedaagden hebben hiertegen geprotesteerd en zijn van mening dat er sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eisers stellen dat zij de woning dringend nodig hebben voor eigen gebruik, terwijl gedaagden beweren dat zij de gehele woning hebben gehuurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat, maar dat de eisers recht hebben op ontruiming op basis van artikel 7:274 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij de woning dringend nodig hebben.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangen van eisers zwaarder wegen dan die van gedaagden, die inmiddels een andere woning hebben toegewezen gekregen. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een ontruimingstermijn van zes weken. Daarnaast is er een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval gedaagden in gebreke blijven met de ontruiming. Gedaagden zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
WY
Zaak-/ rolnr.: 7451483 RL EXPL 19-600
18 februari 2019
Vonnis ex artikel 254 Rv in de zaak van:

1.[eiser] ,

2. [eiseres] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.T.R.J. Bracke,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. van Lunen.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiser] ”, “ [eiseres] ” enerzijds en “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ” anderzijds.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 21 januari 2019 met producties;
- de brief van de kant van gedaagde partij met producties, ter griffie ingekomen op 1 februari 2019.
1.2.
Op 4 februari 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiser] en [eiseres] , bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J.T.R.J. Bracke en [gedaagde 1] , mede namens [gedaagde 2] , bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J. van Lunen. Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht waarbij aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een pleitnota is overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[eiser] en [eiseres] zijn eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de woning per 1 april 2018 in gebruik genomen.
2.3.
Tussen partijen is een overeenkomst gesloten, betiteld als “gebruikovereenkomst woning [adres] ”. In de overeenkomst is het volgende opgenomen, voor zover relevant:
“(…)
Art. 1
Lid 1: Ingebruikgever is bereid met ingang van 01-04-2018 om kamers in de woning aan de [adres] tijdelijk in gebruik te geven aan gebruiker, zoals hierboven genoemd.
(…)
Het betreft medebewoning wegens geen onderdak gebruikers na verkoop van hun eigen woning. Omdat er geen huisvesting was en gebruikers dakloos dreigden te worden kunnen zij tijdelijk de kamers gelegen op de 2e verdieping van de woning betrekken.
Oppervlakte van de kamer: Grote (ruime)- en kleine slaapkamer.
(…)
Art. 2
De overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de maximale periode van
6 maanden. Ingangsdatum is per
01-04-2018en einddatum is
30-09-2018.“
2.4.
Bij brief van 30 september 2018 hebben [eiser] en [eiseres] de gebruikersovereenkomst opgezegd.
2.5.
In reactie hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij brief van 6 november 2018 van hun gemachtigde protest tegen de opzegging aangetekend.
2.6.
[eiser] en [eiseres] hebben bij brief van 16 november 2018 aangegeven dat de gebruikersovereenkomst een huurovereenkomst betreft voor onbepaalde tijd en dat voormelde overeenkomst is opgezegd wegens onder meer eigen gebruik van de woning.
2.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] wonen met hun kind thans nog steeds in de woning. [eiser] en [eiseres] en hun kinderen hebben in afwachting van deze procedure tijdelijke huisvesting bij familie gevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] en [eiseres] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om primair de woning, subsidiair een deel van de woning uiterlijk per 1 maart 2019 te ontruimen en zowel primair als subsidiair gedaagde partij te veroordelen tot vrije toegang tot de woning van [eiser] en [eiseres] op straffe van een dwangsom met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] en [eiseres] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij hun woning weer in eigen gebruik wensen te nemen. Nu er sprake is van verhuur van onzelfstandige woonruimte waar de verhuurder ook zelf woont, dient de gebruikersovereenkomst als een huurovereenkomst te worden beschouwd, meer in het bijzonder hospitaverhuur. Op grond van de wet kunnen [eiser] en [eiseres] dan de huurovereenkomst binnen een periode van 9 maanden de huur opzeggen met inachtname van een opzegtermijn van drie maanden. Nu de huurovereenkomst bij brief van 16 november 2018 is opgezegd, eindigt de huurovereenkomst per 1 maart 2019, aldus [eiser] en [eiseres] .
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd. In het hierna volgende zal op de stellingen van partijen worden ingegaan, voor zover relevant.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het er over eens zijn dat er tussen hen een huurovereenkomst is gesloten. Zij verschillen echter van mening over de uitleg en de inhoud van de huurovereenkomst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat zij de hele woning hebben gehuurd, terwijl [eiser] en [eiseres] stellen dat er sprake is van hospitaverhuur. Dit kan echter in het midden blijven.
4.2.
De kantonrechter constateert immers dat [eiser] en [eiseres] hebben aangevoerd dat zij de woning dringend nodig hebben voor eigen gebruik. Artikel 7:274 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de kantonrechter een huurovereenkomst kan ontbinden indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd en tevens blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ter zitting erkend dat er op korte termijn passende woonruimte beschikbaar is. Zij hebben een gezinswoning toegewezen gekregen, die zij op korte termijn kunnen betrekken. Dit maakt dat de belangen van [eiser] en en [eiseres] in dit kort geding zwaarder moeten wegen dan de belangen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om in de woning te blijven. [eiser] en [eiseres] hebben het einde van de huurovereenkomst tweemaal schriftelijk aangezegd, waarbij zij tenminste bij brief van 16 november 2018 uitdrukkelijk hebben aangegeven de huur te willen opzeggen wegens dringend eigen gebruik.
4.3.
In dit kort geding kan de kantonrechter daarom vooruitlopen op het oordeel dat de kantonrechter in een eventuele bodemprocedure zal geven. Voldoende aannemelijk is geworden dat de huurovereenkomst (hoe deze ook wordt gekwalificeerd) zal worden ontbonden vanwege het gebleken dringend eigen gebruik van [eiser] en [eiseres] . Daarom slaagt de vordering tot ontruiming, zodat de in dit kort geding gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen met dien verstande dat de ontruimingstermijn op zes weken wordt gesteld. De door [eiser] en [eiseres] gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld worden om de woning te ontruimen en te verlaten, hebben [eiser] en [eiseres] geen belang meer bij de veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot het verschaffen van de vrijelijke toegang tot de woning.
4.4.
[eiser] en [eiseres] hebben verzocht aan de gevorderde ontruiming een dwangsom te verbinden. Nu deze vordering zal worden toegewezen, zal de kantonrechter aan deze toewijzing een dwangsom verbinden, in de zin dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan, zolang [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven met de ontruiming, met een maximum van € 10.000,00.
4.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

5.Beslissing

De kantonrechter treft de volgende voorlopige voorziening en:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning aan de [adres] te [plaats] met al wie en al wat zich daarin van de zijde van mocht bevinden binnen zes weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te ontruimen en te verlaten en, met afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van [eiser] en [eiseres] te stellen;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven aan enige veroordeling zoals bedoeld in 5.1 van dit dictum te voldoen een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 per dag, met een maximum van
€ 10.000,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [eiseres] in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] en [eiseres] vastgesteld op € 664,10 waaronder een bedrag van € 480,00 wegens salaris gemachtigde;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2019.