Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser heeft vanaf 30 september 2016 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’. Deze verblijfsvergunning is bij beschikking van 16 november 2017 met terugwerkende kracht per 7 juli 2017 ingetrokken wegens het boeken van onvoldoende studievoortgang. Eiser heeft een aanvraag voor wijziging en tevens verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning ingediend voor het doel ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ in het kader van de regeling ‘zoekjaar hoogopgeleiden’.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor het wijzigen en verlengen van de verblijfsvergunning in het thans bestreden besluit afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij in de drie jaar direct voorafgaand aan de aanvraag een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding met goed gevolg heeft afgerond aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs (artikel 3:42, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000)(Vb). Met het Post-Graduate diploma dat eiser heeft overgelegd is niet aangetoond dat hij de master Management of Development heeft afgerond, nu de onderwijsinstelling Van Hall Larenstein op 7 november 2017 heeft aangegeven dat eiser slechts enkele modules zou hebben behaald. Het Post-Graduate diploma heeft voorts geen betrekking op een postdoctorale opleiding als bedoeld in artikel 3:42, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb. Ook met de drie overgelegde diploma’s van buitenlandse onderwijsinstellingen voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, nu de diploma’s niet zijn behaald in de drie jaar direct voorafgaand aan de aanvraag. Eiser voldoet volgens verweerder dan ook niet aan één van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3:42, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van het Vb.
3. Eiser voert aan dat de stelling van verweerder, dat Van Hall Larenstein heeft aangegeven dat eiser enkele modules niet heeft gevolgd, niet klopt en dat hij geen diploma zou hebben gekregen als hij modules niet zou hebben behaald. Van een postdoctoraal diploma als bedoeld in artikel 3:42, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb is volgens eiser inderdaad geen sprake. Technische navraag bij Van Hall Larenstein leerde dat het door eiser overgelegde diploma echter een post-HBO diploma is en daarmee een HBO-masterdiploma, zodat is voldaan aan de vereisten van artikel 3:42, aanhef en onder a, van het Vb. Eiser meent voorts dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of een redelijke uitleg van artikel 3:42 van het Vb niet alsnog tot vergunningverlening had moeten leiden. Tot slot neemt eiser het standpunt in dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, nu er discussie bestond over zijn opleiding en diploma.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. In geschil is of eiser voldoet aan het vereiste van artikel 3:42, eerste lid, aanhef, onder a, van het Vb, waarin is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst aan een vreemdeling die in de drie jaar direct voorafgaand aan de aanvraag aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs met goed gevolg een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding heeft afgerond. Het ligt op de weg van eiser om dit aan te tonen.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Daartoe is van belang dat, zoals Van Hall Larenstein in de e-mail van 7 november 2017 heeft toegelicht, een Post-Graduate diploma geen Masters degree is en eiser slechts enkele modules heeft behaald binnen het Master programma. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen, temeer eisers eerdere verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘studie’ is ingetrokken vanwege het boeken van onvoldoende studievoortgang en dat besluit in rechte vaststaat. Uit eerdergenoemde e-mail van Van Hall Larenstein blijkt dat het ging om dezelfde Masteropleiding waarmee eiser tussentijds is gestopt. Aan eisers stelling dat Van Hall Larenstein heeft aangegeven dat het betreffende diploma een post-HBO diploma is en daarmee een HBO-masterdiploma, gaat de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing voorbij.
7. Ter zitting heeft eiser nog het eerdergenoemde certificaat van Van Hall Larenstein van 26 juni 2017 overgelegd waarin staat vermeld dat eiser “had participated in all course modules of the Master Management of Development programme, specialisation Rural Development and Food Security”. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser, gelet op de datum van afgifte van het certificaat, dit certificaat veel eerder had kunnen en moeten overleggen. Ter zitting heeft eiser geen duidelijkheid kunnen geven over waarom hij dat niet heeft gedaan. Reeds om die reden kan het certificaat niet leiden tot een ander oordeel dan hiervoor onder 6 is opgenomen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het certificaat bovendien niet blijkt dat eiser alle “course modules” die hij heeft bijgewoond, succesvol heeft afgerond zoals is vereist voor toepasselijkheid van artikel 3:42, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb.
8. Gelet op het voorgaande voldoet eiser niet aan de vereisten van artikel 3:42, eerste lid, aanhef, onder a, van het Vb. Verweerder heeft eisers aanvraag terecht afgewezen. Dat verweerder gehouden zou zijn te beoordelen of, los van de in voornoemd artikel genoemde voorwaarden voor vergunningverlening, een redelijke uitleg van dat artikel niet alsnog tot vergunningverlening had moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken.
9. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien bovenstaande overwegingen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder af heeft kunnen zien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.