ECLI:NL:RBDHA:2019:12631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eisers, twee Ugandese kinderen, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel bij hun referente, die in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op basis van de vals bevonden geboorteakten en het ontbreken van bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie met de referente. Na een bezwaarschrift van eisers, waarin zij stelden dat de overgelegde documenten voldoende bewijs boden, verklaarde de Staatssecretaris het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 23 mei 2019 was de Staatssecretaris niet aanwezig, maar eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De rechtbank constateerde dat de Staatssecretaris in een aanvullend verweerschrift een andere afwijzingsgrond had gehanteerd zonder het bestreden besluit in te trekken of een wijzigingsbesluit te nemen. Dit leidde tot de conclusie dat eisers niet in de gelegenheid waren gesteld om op deze nieuwe afwijzingsgrond te reageren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de ingediende bezwaren en de argumenten die ter zitting zijn gepresenteerd. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die op € 1.024,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers, V-nummer [V-nummer] en [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel bij [A] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 3 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ter zitting zijn ook referente en E.J. Nyembo Katumbwe als tolk verschenen.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en [geboortedatum] 2002 en de Ugandese nationaliteit te bezitten. Zij beogen als kinderen van referente verblijf bij referente. Referente is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij de (herhaalde) aanvraag van 16 juni 2016 hebben eisers geboorteakten overgelegd.
2. Verweerder heeft de geboorteakten laten onderzoeken door Bureau Documenten. Uit de verklaring van onderzoek van 7 augustus 2017 blijkt dat de geboorteakten door Bureau Documenten zowel qua echtheid als qua opmaak, afgifte en inhoud vals zijn bevonden.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eisers afgewezen, omdat zij hun identiteit en de familierechtelijke relatie met referente niet hebben aangetoond, nu – behoudens de vals bevonden geboorteakten – geen documenten zijn overgelegd. Verweerder acht onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van bewijsnood. Tot slot is niet aangetoond dat de persoon welke de toestemmingsverklaring achterblijvende ouder heeft getekend, de biologische vader van eisers is.
4. Eisers hebben in hun bezwaarschrift van 18 december 2017 onder andere betoogd dat en waarom de overgelegde documenten voldoende aanknopingspunten bieden voor het aannemen van de identiteit van eisers en het bestaan van een gezinsband met referente en de biologische vader van eisers, althans dat verweerder aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Verder is toegelicht hoe eisers aan de stukken zijn gekomen, is gesteld dat sprake is van bewijsnood en dat het primaire besluit in strijd is met het EU-Handvest, de Gezinsherenigingsrichtlijn en het IVRK.
5. Bij brief van 9 juli 2018 heeft verweerder eisers medegedeeld dat de primaire afwijzingsgrond wijzigt in die zin dat referente ten tijde van de herhaalde aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en zij daarom niet voldoet aan de voorwaarden voor een mvv-aanvraag, zoals neergelegd in artikel 29 van de Vreemdelingwet 2000 (Vw) en paragraaf C2/4.4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eisers hebben daarop bij brief van 20 juli 2018 de bezwaargronden aangevuld in die zin dat zij zich op het standpunt stellen dat verweerder een verkeerde uitleg geeft aan artikel 29 Vw.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder als (nieuwe en enige) afwijzingsgrond aan eisers tegengeworpen dat referente ten tijde van de herhaalde aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en daarom niet is voldaan aan de voorwaarden voor een mvv-aanvraag. Op de aangevoerde bezwaargronden die zien op de identiteit van eisers en de feitelijke gezinsband met referente wordt om die reden door verweerder niet ingegaan.
7. Eisers hebben in beroep (wederom) gesteld dat en waarom verweerders visie op artikel 29 van de Vw niet juist is.
8. In het verweerschrift van 11 december 2018 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Op 15 mei 2019 heeft verweerder evenwel een aanvullend verweerschrift ingediend, waarin verweerder eisers als gevolg van recente jurisprudentie niet langer tegenwerpt dat referente ten tijde van de herhaalde aanvraag niet beschikte over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder neemt (weer) het (oude) standpunt in dat de aanvraag tot verlening van een mvv nareis op de juiste gronden is afgewezen, omdat eisers de familierechtelijke relatie met zowel referente als met de gestelde biologische vader niet hebben aangetoond, nu – behoudens de vals bevonden geboorteakten – geen documenten zijn overgelegd. Ook eerst bij dit aanvullend verweerschrift overlegt verweerder het rapport van Bureau Documenten van 7 augustus 2017, waarom reeds in de gronden van bezwaar van 18 december 2017 door de gemachtigde van eisers is verzocht.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het aanvullende verweerschrift van
15 mei 2019 ten opzichte van het ter toetsing voorliggende bestreden besluit een andere afwijzingsgrond heeft gehanteerd, zonder intrekking van het bestreden besluit dan wel zonder een wijzigingsbesluit te nemen, terwijl op de gronden van het bezwaar van
18 december 2017 in zijn geheel niet is ingegaan en er namens verweerder niemand ter zitting was om een toelichting te geven. Bovendien hebben eisers geen mogelijkheid gehad op de (nieuwe oude) afwijzingsgrond te reageren. Zo is ter zitting aanvullend op het bezwaar van 18 december 2017 nog gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 29 maart 2019 in de zaak C-635/17 ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van bewijsnood en is gesteld dat verweerder gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden niet van het horen van eisers en referente had mogen afzien. Voorts hebben eisers gelet op het late moment van overleggen van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten geen gelegenheid gehad hierop te reageren.
8. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb te vernietigen en te bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt. Daarbij dient verweerder in ieder geval het bezwaarschrift van
18 december 2017 en hetgeen ter zitting namens eisers naar voren is gebracht te betrekken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.