Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2019 in de zaak tussen
[eiser] , eiseres
[A] , [B] en [C]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, die een asielaanvraag had ingediend, was van mening dat haar aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet correct was behandeld. De Staatssecretaris had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres stelde dat zij bang was voor refoulement en dat de Franse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen zouden houden.
De rechtbank overwoog dat op basis van de Dublinverordening een andere lidstaat, in dit geval Frankrijk, verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat er in Frankrijk sprake was van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank benadrukte dat Frankrijk is aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, en dat er vanuit het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgegaan mag worden dat de Franse autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen houden.
De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de Dublinverordening en dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.