ECLI:NL:RBDHA:2019:12647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
19.12528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, die een asielaanvraag had ingediend, was van mening dat haar aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet correct was behandeld. De Staatssecretaris had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres stelde dat zij bang was voor refoulement en dat de Franse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen zouden houden.

De rechtbank overwoog dat op basis van de Dublinverordening een andere lidstaat, in dit geval Frankrijk, verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat er in Frankrijk sprake was van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank benadrukte dat Frankrijk is aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, en dat er vanuit het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgegaan mag worden dat de Franse autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen houden.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de Dublinverordening en dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen
[A] , [B] en [C]
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.12529, plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen als op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Op 7 januari 2019 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in het Visa Information System van de Europese Unie (EU-Vis) is gebleken dat eiseres door de Franse autoriteiten in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig is van
22 december 2018 tot 19 juni 2019. Gelet hierop heeft verweerder de Franse autoriteiten verzocht om eiseres over te nemen. Op 22 maart 2019 hebben de Franse autoriteiten ingestemd met overname van eiseres. Dit betekent dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Verweerder heeft daarom de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres neemt het standpunt in dat verweerder haar aanvraag aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 eerste lid van de Dublinverordening, omdat is zij bang is dat de Franse autoriteiten zich niet zullen houden aan hun verplichtingen jegens haar en vreest door hen te worden gerefouleerd. Ook stelt eiseres dat zij in Frankrijk kan worden getraceerd door de familie van haar vriend vanwege
het feit dat er een grote Senegalese gemeenschap is in Frankrijk. Zij is er van overtuigd dat zij door de Franse autoriteiten niet afdoende kan worden beschermd tegen geweld
door deze groep personen.
4. De rechtbank stelt voorop dat Frankrijk is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), (Vluchtelingenverdrag) en het EVRM. In beginsel mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Frankrijk zich aan hun internationale verplichtingen houden.
5. Eiseres heeft niet onderbouwd dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, heeft Frankrijk zich expliciet verantwoordelijk gesteld voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres. Aldus ziet de rechtbank ook geen grond voor de stelling van eiseres dat bij overdracht naar Frankrijk (indirect) refoulement dreigt. Daarbij is van belang dat de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Voor zover eiseres meent dat Frankrijk in strijd met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien handelt, heeft verweerder daarin geen aanleiding hoeven zien om af te zien van een overdracht aan Frankrijk, nu als uitgangspunt geldt dat eiseres zich hierover dient te beklagen bij de Franse autoriteiten. Niet wordt ingezien wat eiseres heeft bedoeld met de overlegging van het rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van 8 mei 2019 nu dit rapport ziet op de situatie van asielzoekers in Italië, terwijl het in onderhavige zaak om Frankrijk gaat.
6. Voor zover eiseres in haar beroepsgronden in algemene zin heeft verwezen naar hetgeen zij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze. Nu eiseres– afgezien van de overige beroepsgronden – niet concreet heeft aangegeven op welk(e) punt(en) van de zienswijze zij doelt, kan de verwijzing naar de zienswijze naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een gegrond beroep.
7. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder, met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.