ECLI:NL:RBDHA:2019:12658
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag in verband met justitiële antecedenten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming over de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De eiser had op 13 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een VOG in verband met zijn lidmaatschap van de airsoftsportbond. De aanvraag werd echter afgewezen door de Minister, die zich baseerde op justitiële documentatie die binnen de terugkijktermijn van acht jaar was aangetroffen. Deze documentatie bevatte onder andere een strafbeschikking van 26 januari 2017, waarbij de eiser twee keer een geldboete van € 250,- had gekregen voor overtredingen van de Wet wapens en munitie. Daarnaast waren er eerdere justitiële contacten van de eiser met de autoriteiten, waaronder vermogensdelicten en misdrijven tegen de zeden.
De rechtbank oordeelde dat de Minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de afgifte van de VOG moest worden geweigerd. De rechtbank stelde vast dat er voldaan was aan het objectieve criterium voor afgifte van de VOG, maar dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van de eiser uitviel. De rechtbank vond dat het risico voor de samenleving zwaarder woog dan het belang van de eiser bij de afgifte van de VOG. De rechtbank concludeerde dat de periode sinds het laatste justitiecontact nog te kort was om te concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende was afgenomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.