ECLI:NL:RBDHA:2019:12659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent Gedrag voor schoonmaakmedewerker wegens zedendelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming. De eiser had op 9 mei 2018 een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van schoonmaakmedewerker bij het Rijnlands Revalidatiecentrum te Leiden. De aanvraag werd echter afgewezen door de Minister, die zich baseerde op de justitiële documentatie van de eiser, waarin eerdere veroordelingen voor zedendelicten waren vermeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister terecht heeft geoordeeld dat de afgifte van de VOG in strijd zou zijn met de belangen van de samenleving, gezien de aard van de veroordelingen van de eiser en het risico dat hij zou kunnen vormen voor kwetsbare personen in de zorg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.V. Hoogerduyn),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: D.D. van Milt).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn vader en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 9 mei 2018 verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van schoonmaakmedewerker bij Rijnlands Revalidatiecentrum te Leiden.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat is voldaan aan het objectieve criterium en dat toepassing van het subjectieve criterium evenmin tot afgifte van de VOG leidt. Verweerder heeft in de justitiële documentatie binnen de op eiser van toepassing zijnde terugkijktermijn aangetroffen dat eiser op 23 juli 1998 wegens poging tot verkrachting is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en terbeschikkingstelling van de regering en op 18 april 1997 wegens verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als gevolg van het feit dat eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie zijn de gegevens zonder tijdsbeperking ontvangen. Hieruit blijkt dat eiser in 1991 met justitie in aanraking is gekomen vanwege diefstal in vereniging. Hiervoor is met eiser een transactie overeengekomen. Aan dit feit komt onvoldoende gewicht toe om zelfstandig ten grondslag te worden gelegd aan de beoordeling, maar is wel betrokken bij de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium.
Verweerder heeft overwogen dat eiser in de functie van schoonmaakmedewerker bij het Rijnlands Revalidatiecentrum werkt op een zorglocatie in de nabijheid van patiënten die leven met de gevolgen van ziekte, ongeval of een aangeboren afwijking. Nu eiser is veroordeeld wegens zedendelicten, bestaat er een risico voor het welzijn en de veiligheid van de patiënten die in het revalidatiecentrum verblijven.
In het kader van het subjectieve criterium heeft verweerder het verscherpte toetsingskader toegepast omdat eiser is veroordeeld wegens zedendelicten als bedoeld in de Beleidsregels VOG NP 2018 (hierna: de Beleidsregels). In dergelijke gevallen kan op grond van paragraaf 3.3.2 de VOG enkel worden afgegeven indien de weigering evident disproportioneel is. Omdat eiser is veroordeeld wegens zedendelicten en een functie in de nabijheid van kwetsbare personen beoogt, meent verweerder dat het belang van de maatschappij zwaarder dient te wegen dan het belang dat eiser heeft bij toewijzing van de VOG. Patiënten van het revalidatiecentrum en hun naasten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij in een veilige omgeving revalideren. Het is niet wenselijk dat zij in aanraking kunnen komen met zedendelicten en hiervan het slachtoffer kunnen worden.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en meent dat de redenatie van verweerder dat eiser in aanraking zal komen met kwetsbare personen en daaruit het risico blijkt dat zij slachtoffer zouden kunnen worden, onjuist is. Eiser is door de reclassering al geplaatst bij [wooncentrum] , waar hij werkte in de keuken van een woonzorgcentrum en daar heeft zich nimmer enig incident voorgedaan. Ook heeft hij zonder problemen gewerkt in het [ziekenhuis] en in de centrale keuken van de zorginstelling [zorginstelling] te [plaats] . De kliniek [kliniek] en de reclassering hebben eiser jaren lang gecontroleerd en beoordeeld en bij voornoemde instanties laten werken. De beslissing op bezwaar is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser stelt voorts dat aan hem in de uitoefening van de werkzaamheden als schoonmaker geen patiënten zullen worden toevertrouwd en hij niet belast zal zijn met de zorg voor personen, zodat het argument van verweerder dat patiënten van het revalidatiecentrum en hun naasten erop moeten kunnen vertrouwen dat zij in een veilige omgeving revalideren, in het geval van eiser niet opgaat.
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
5. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert verweerder de criteria die zijn neergelegd in de Beleidsregels. Daarin is neergelegd dat de vraag of de VOG kan worden afgegeven wordt beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Het subjectieve criterium houdt de beoordeling in of het belang van een aanvrager bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de begane strafbare feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en het welzijn en de veiligheid van patiënten een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd.
7. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het belang van eiser bij afgifte van de gevraagde VOG niet zwaarder dient te wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico. Aan het subjectieve criterium is dan ook voldaan. Hierbij is van belang dat op eiser, gelet op de twee veroordelingen voor zedendelicten, het verscherpt toetsingskader van toepassing is, waarbij afwijzing van de aanvraag het uitgangspunt is, tenzij dit evident disproportioneel is. Uit de toelichting van de beleidsregels blijkt dat bij de vaststelling van evidente disproportionaliteit in het geval van weigering van de VOG bijvoorbeeld gedacht moet worden aan een aanvrager die ten tijde van het plegen erg jong was, er inmiddels een geruime tijd verstreken is en het geen ernstig feit betreft. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat in het geval van eiser het beperkte tijdsverloop sinds de beëindiging van eisers Tbs-maatregel in december 2012, bezien in het licht van de onbeperkte termijn waarbinnen het verscherpte toezichtkader van toepassing is, geen sprake is van evidente disproportionaliteit. De rechtbank onderkent dat eiser tijdens zijn werkzaamheden bij andere werkgevers heeft laten zien dat hij zijn leven heeft gebeterd, nu een vrouw heeft en drie kinderen waar hij de zorg voor draagt, maar is van oordeel dat het belang van de beperking voor de risico’s voor de samenleving dient te prevaleren. Daarbij is naast hetgeen hiervoor is vermeld ook van belang dat niet valt uit te sluiten dat eiser wel in contact komt met patiënten in het revalidatiecentrum en sprake is van zeer kwetsbare personen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.