ECLI:NL:RBDHA:2019:12662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag voor taxichauffeur op basis van justitiële antecedenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming over de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De eiser had op 14 april 2018 een aanvraag ingediend voor een VOG in verband met de aanvraag van een chauffeurskaart. De aanvraag werd echter afgewezen op basis van justitiële antecedenten die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar vielen. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had vastgesteld dat de strafbare feiten die de eiser had gepleegd, een belemmering vormden voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. De rechtbank volgde het standpunt van de Minister dat verkeersdelicten en overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een risico voor de samenleving met zich meebrachten, en dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan het belang van de eiser bij de afgifte van de VOG. De rechtbank concludeerde dat de Minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de VOG te weigeren, gezien de aard van de gepleegde feiten en de recidive van de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Pardijs),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: D.D. van Milt).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 14 april 2018 verzocht om afgifte van een VOG voor de aanvraag van een chauffeurskaart bij [B.V.] B.V. te Rijswijk.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat is voldaan aan het objectieve criterium en dat toepassing van het subjectieve criterium evenmin tot afgifte van de VOG leidt. Verweerder heeft in de justitiële documentatie binnen de op eiser van toepassing zijnde terugkijktermijn van vijf jaar het volgende aangetroffen:
- bij strafbeschikkingen van 9 april 2018 en 19 februari 2018 is twee maal een geldboete opgelegd van € 350,- wegens het overtreden van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Haarlemmermeer. Eiser heeft hiertegen verzet ingesteld.
- bij strafbeschikking van 5 oktober 2017 is een geldboete opgelegd van €400,- wegens mishandeling. Het door eiser ingestelde verzet is gegrond verklaard.
- bij strafbeschikking van 19 september 2017 is een geldboete van € 360,- opgelegd wegens overtreding van het Besluit personenvervoer. Eiser heeft hiertegen verzet ingesteld;
- bij strafbeschikking van 7 mei 2017 is een geldboete van € 200,- opgelegd wegens het verlaten van de plaats van aanrijding. Eiser heeft hiertegen verzet ingesteld.
Als gevolg van het feit dat eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie, zijn de gegevens zonder tijdsbeperking ontvangen. Hieruit blijkt dat eiser in de periode van 1992 tot en met 2012 met justitie in aanraking is gekomen wegens valsheid in geschrifte, heling en meerdere geweldsdelicten.
Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat eiser in de functie van taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Ook komt eiser in deze functie veelvuldig in aanraking met medeweggebruikers. Er bestaat daarom een risico voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers indien deze feiten worden herhaald in de functie van taxichauffeur. Verkeersdelicten zijn bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Voorts meent verweerder dat het aanbieden van taxidiensten en het verrichten van taxivervoer zonder een toelatingskeuring, indien herhaald, een risico meebrengt dat eiser taxivervoer zal verrichten zonder te voldoen aan de daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de veiligheid van de passagiers of controlerende instanties. Ook bestaat er een risico voor concurrentievervalsing. Omdat eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie, heeft verweerder ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens bij de beoordeling betrokken. Aan de strafbare feiten die eiser heeft gepleegd in de periode 1992 tot en met 2012 komt onvoldoende gewicht toe om zelfstandig ten grondslag te worden gelegd aan de beoordeling, maar zijn wel betrokken bij de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium.
In het kader van het subjectieve criterium heeft verweerder bij zijn beoordeling naast de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven, ook eisers persoonlijke belang bij de verlening van een VOG betrokken. Verweerder meent echter dat het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van een VOG. Daartoe heeft verweerder gesteld dat de verstreken periode sinds het laatste delict nog te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Gelet op de hoeveelheid antecedenten zowel binnen als buiten de terugkijktermijn heeft verweerder voorts de kans op herhaling hoger ingeschat.
Bij bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd en aanvullend het standpunt ingenomen dat, nu eiser op 17 mei 2018 is veroordeeld wegens het overtreden van de APV Haarlemmermeer 2016, dit antecedent ook wordt meegenomen bij de beoordeling. Nu dit antecedent het overtreden van aan de taxibranche gerelateerde regelgeving betreft, bestaat, indien herhaald in de functie van taxichauffeur, het risico dat eiser taxivervoer zal verrichten zonder te voldoen aan de daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Deze overtredingen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de veiligheid van de passagiers of de controlerende instanties. Ook blijkt dat eiser is veroordeeld voor een geweldsdelict en het verlaten van de plaats na een aanrijding. Indien herhaald in de functie van taxichauffeur, bestaat het risico dat de passagiers voor het welzijn en de veiligheid van passagiers.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en neemt het standpunt in dat het nog maar de vraag is of de APV Haarlemmermeer 2018 verbindend is of niet. Eiser verwijst hierbij naar jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam, waarin de APV van 2015 onverbindend is verklaard. Echter, ook als wel moet worden uitgegaan van de strafbaarheid van de begane feiten uit de APV 2018, kunnen hieruit geen contra-indicaties voor de afgifte voor een VOG worden afgeleid gelet op het screeningsprofiel dat van toepassing is. De APV betreft immers feitelijk een ordeningsbepaling. Nergens is er enig risico voor passagiers indien op een specifiek aangewezen locatie wel of geen taxidiensten worden aangeboden. Niet kan worden gezegd dat eiser geen zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid heeft getoond voor de veiligheid en het welzijn van de passagiers. Het enkel verbaal aanbieden van een taxidienst op een locatie waar dat niet is toegestaan, terwijl dat 20 meter verderop wel is toegestaan, kan volgens eiser niet leiden tot een veiligheidsrisico. Verweerder hanteert dan ook een te zware toets. De gepleegde feiten uit 2017 kunnen geen invulling geven aan het objectieve criterium nu geen sprake is van herhaling, maar van incidenten. Op 28 september 2018 is eiser van de mishandeling vrijgesproken. Eiser meent voorts dat verweerder onvoldoende gemotiveerd en onjuist heeft getoetst aan het subjectieve criterium.
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens weigert de minister de afgifte van een verklaring, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
5. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert verweerder de criteria die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP 2018 (de Beleidsregels). Daarin is neergelegd dat de vraag of de VOG kan worden afgegeven wordt beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Het subjectieve criterium houdt de beoordeling in of het belang van een aanvrager bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de strafbare feiten die zijn gepleegd binnen de terugkijktermijn, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en het welzijn en de veiligheid van passagiers en medeweggebruikers een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Verkeersdelicten zijn immers naar hun aard bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser, ondanks het feit dat hij is vrijgesproken van mishandeling, nog vijf relevante justitiële gegevens op zijn naam heeft staan die binnen de terugkijktermijn vallen en daarom evengoed is voldaan aan het objectieve criterium. De rechtbank overweegt hiertoe dat ook de overtredingen van de APV Haarlemmermeer 2018 een risico opleveren, nu deze overtredingen direct raken aan de kwaliteitseisen die in de taxibranche verwacht worden van een taxichauffeur. Het standpunt van eiser dat de APV overtredingen geen contra-indicaties voor de afgifte voor een VOG vormen gelet op het screeningsprofiel dat van toepassing is, wordt niet gevolgd. Het aanbieden van taxiritten op een niet daarvoor aangewezen locatie betreft immers een overtreding van aan de taxibranche gerelateerde regelgeving en is daarmee op zichzelf niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. De verwijzing van eiser naar jurisprudentie van het Gerechtshof Amsterdam doet aan vorenstaande niet af.
7. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat bij de belangenafweging op grond van het subjectieve criterium een groter gewicht moet worden toegekend aan het risico voor de samenleving, dan aan het belang van eiser bij afgifte van een VOG. Hiertoe is van belang dat de verstreken periode sinds het laatste justitiecontact op 17 mei 2018, bezien in het licht van de terugkijktermijn van vijf jaren, nog te kort is om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Weliswaar is dit vergrijp eiser licht aangerekend, maar verweerder heeft in het nadeel van eiser meer waarde kunnen hechten aan de aard van het gepleegde feit, nu het gaat om overtredingen van taxibranche gerelateerde regelgeving. Daarnaast is van belang dat eiser meerdere malen zowel binnen als buiten de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen, zodat sprake is van recidive. Verweerder heeft daarom in redelijkheid de kans op herhaling hoger ingeschat. Dat de weigering van de VOG financiële consequenties voor eiser zal hebben, wordt onderkend, maar het belang van de beperking van risico’s voor de samenleving dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op dit moment te prevaleren.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.