[werknemer] heeft een dienstverband bij ARAG geaccepteerd, waarna hij de brief van 20 juni 2019 van SRK heeft ontvangen. Hierop levert [werknemer] vervolgens de bedrijfseigen-dommen van SRK in en begint op 1 juli 2019 met de werkzaamheden voor ARAG.
Op 24 juli 2019, ongeveer één maand na het inleveren van de bedrijfseigendommen en de indiensttreding bij ARAG, stelt [werknemer] zich bij e-mailbericht van ineens op het standpunt dat de brief van SRK een opzegging van de arbeidsovereenkomst oplevert en maakt [werknemer] aanspraak op diverse vergoedingen. Deze zienswijze heeft [werknemer] niet eerder kenbaar gemaakt. Ook heeft [werknemer] niet eerder vraagtekens gezet bij de wijze waarop het dienstverband met SRK zou worden beëindigd en hier SRK voor benaderd. [werknemer] heeft juist volledige medewerking verleend aan de beëindiging van het dienstverband bij SRK en in al zijn gedragingen hieraan meegewerkt. Het e-mailbericht van [werknemer] komt voor SRK dan ook uit de lucht vallen.
SRK is van oordeel dat van een opzegging absoluut geen sprake is geweest. Uit geen enkel document en uit geen enkele handeling blijkt dat SRK de wil heeft gehad om de arbeids-overeenkomst op te zeggen. SRK heeft het woord ‘opzeggen’ tijdens het transitieproces ook nooit gebruikt, in geen enkele communicatie van welke aard dan ook. Uit de stukken en de handelswijze van SRK kan enkel worden afgeleid dat SRK de eigen, vrije keuze van [werknemer] om over te stappen naar ARAG heeft gefaciliteerd en geaccepteerd. [werknemer] heeft een eigen keuze gemaakt om een dienstverband bij ARAG te aanvaarden. Daarmee is [werknemer] akkoord gegaan met het transitieplan, waaronder de voorwaarde tot uitdiensttreding bij SRK. Anders dan in het Bidfood-arrest was er in de onderhavige situatie helemaal geen sprake van boventalligheid: voor iedere medewerker was er de garantie op baanbehoud. [werknemer] was niet verplicht om over te stappen naar ARAG. [werknemer] had ook géén belangstelling kunnen uiten voor een overstap naar ARAG. In dit geval was hij, op basis van een overgang van onderneming, van rechtswege mee overgegaan naar DAS met behoud van alle rechten en plichten. SRK heeft in de onderhavige kwestie enkel de eigen keuze van [werknemer] om over te stappen naar ARAG gefaciliteerd en geaccepteerd.
In het arrest ‘Ramses Grillroom II’ heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de opzegging van een
werkgever niet ‘duidelijk en ondubbelzinnig’ hoeft te zijn, zoals in het geval van een opzegging door een werknemer, maar dat beoordeeld dient te worden of de werkgever de wil heeft gehad om op te zeggen en die wil door middel van een verklaring heeft geopenbaard (ex artikel 3:33 BW), dan wel of de werknemer redelijkerwijs heeft mogen veronderstellen dat er door de werkgever is opgezegd (ex artikel 3:35 BW). Uit het arrest Constar (ECLI:NL:HR:2017:2905) volgt dat, wat betreft de vraag of een werknemer een bepaalde mededeling op een bepaalde wijze heeft mogen opvatten, alle omstandigheden van het gevat van belang zijn. Het gaat dus om de volledige context waarbinnen partijen zich over en weer richting elkaar hebben uitgelaten. In deze kwestie kan naar de mening van SRK slechts worden geconcludeerd dat het geheel aan omstandigheden er toe leidt dat [werknemer] de brief van SRK en de eindafrekening niet heeft mogen duiden als een opzeggingshandeling. [werknemer] heeft als [functie] een bovengemiddelde kennis
van het recht en mocht binnen deze context derhalve niet veronderstellen dat er sprake was
van een opzegging van de arbeidsovereenkomst. [werknemer] is immers zeer goed bekend met het verschil tussen een opzegging en beëindiging met wederzijds goedvinden. Tegen deze
achtergrond mocht van hem eens te meer worden verwacht dat hij de mededeling van SRK
dat het dienstverband met wederzijds goedvinden niet als opzegging duidt.