Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft een onderneming waarin gedurende het jaar 2017 meerdere werknemers werkzaam zijn.
2. Eiseres heeft op 26 juni 2017 bij de loonaangifte over het tijdvak mei 2017 correctieberichten ingezonden voor het tijdvak januari 2017 tot en met april 2017.
3. Verweerder heeft bij de beschikking Wtl 2017 van 18 juli 2018 het lage inkomensvoordeel (LIV) voor 2017 berekend naar een bedrag van € 2.194.
4. Bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
Geschil5. In geschil is of eiseres over het jaar 2017 een hoger bedrag aan het lage inkomensvoordeel (LIV) toekomt dan verweerder bij zijn beschikking van 18 juli 2018 heeft toegekend. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de werknemers van eiseres verzekerd zijn voor de Ziektewet (ZW).
6. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een hogere tegemoetkoming in de loonkosten voor drie medewerkers. De betreffende werknemers zijn werknemers in de zin van artikel 1.1, onder b, van de Wtl, hebben de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt en voldoen aan de voorwaarden voor het gemiddelde uurloon en aantal verloonde uren. De voorwaarde die verweerder heeft gesteld dat de indicatie ZW op ‘ja’ moet worden gezet is nergens in de Wtl genoemd.
7. Verweerder stelt dat geen recht bestaat op een hogere tegemoetkoming, omdat niet is voldaan aan vijf (cumulatieve) voorwaarden. In de loonaangiften van het tijdvak januari tot en met april 2017 is de indicatie voor de Ziektewet op ‘nee’ gezet waardoor bij de vaststelling voor het recht op het LIV terecht geen rekening is gehouden met de in die tijdvakken verantwoorde uren.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 1.1, onder b, van de Wtl definieert een werknemer als volgt:
“werknemer: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering”
9. Het recht op het LIV voor werknemers zonder doelgroepverklaring is in 2017 – voor zover hier van toepassing – in artikel 3.1 van de Wtl als volgt vastgelegd:
“1. Een werkgever heeft recht op een lage-inkomensvoordeel indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is waarvan:a. het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar:1°. gelijk is aan of meer bedraagt dan € 9,66 maar niet meer dan € 10,63; of2°. meer bedraagt dan € 10,63 maar niet meer dan € 12,08; enb. in het kalenderjaar ten minste 1248 verloonde uren zijn opgenomen in de loonaangifte.
2. Het eerste lid is niet of niet langer van toepassing indien de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt. Ingeval de periode waarin het lage-inkomensvoordeel van toepassing is, in de loop van een aangiftetijdvak eindigt, wordt die periode verlengd met het buiten die periode vallende deel van het aangiftetijdvak waarin die periode eindigt.
3. Het gemiddelde uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt vastgesteld door het jaarloon te delen door de verloonde uren.”
10. De behandeling van een verzoek voor het LIV is geregeld in artikel 4.1 en luidt – voor zover hier van belang - als volgt:
“1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeelt alle door een werkgever in het kalenderjaar gedane verzoeken om een of meer tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2.1 en artikel 3.1 gezamenlijk, berekent de hoogte van de tegemoetkomingen en stelt de uitkomst beschikbaar aan de inspecteur, waarbij:
het recht op de tegemoetkomingen wordt beoordeeld op basis van de beschikbare gegevens bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het college van burgemeester en wethouders omtrent de doelgroep en de gegevens in de polisadministratie omtrent de overige voorwaarden; en
de hoogte van de tegemoetkomingen wordt berekend op basis van de gegevens in de polisadministratie.
2 De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever worden beoordeeld op grond van de loonaangiften over een kalenderjaar zoals die uiterlijk op 1 mei van het daaropvolgende kalenderjaar zijn ingediend alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
(…)
5 Voor de toepassing van dit artikel en artikel 4.2 wordt de werkgever geacht een verzoek om een tegemoetkoming als bedoeld in 3.1 te hebben gedaan indien uit de loonaangifte blijkt dat aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.1, is voldaan.”
11. De toelichting van de UWV op de rekenregels Wtl luidt – voor zover hier van belang – luidt als volgt: