ECLI:NL:RBDHA:2019:12939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) inzake lage inkomensvoordeel (LIV) voor werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de toekenning van het lage inkomensvoordeel (LIV) voor het jaar 2017. Eiseres had een beschikking ontvangen van de Belastingdienst waarin het LIV voor 2017 was vastgesteld op € 2.194. Eiseres was van mening dat zij recht had op een hoger bedrag, omdat drie van haar werknemers voldeden aan de voorwaarden voor het LIV. De Belastingdienst had echter in de loonaangiften de indicatie voor de Ziektewet op 'nee' gezet, wat leidde tot een lagere toekenning van het LIV.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet voldoende had onderzocht of de werknemers feitelijk verzekerd waren voor de Ziektewet. De rechtbank stelde vast dat de werknemers van eiseres voldeden aan de wettelijke vereisten voor toepassing van het LIV, ondanks de negatieve indicatie in de loonaangiften. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en stelde het LIV voor 2017 vast op € 4.592. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024 en moest het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door de Belastingdienst bij de toekenning van tegemoetkomingen en de noodzaak om niet alleen te vertrouwen op automatische controles, maar ook daadwerkelijk te verifiëren of aan de voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/2985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.J. Tabak),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) voor 2017 toegezonden.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2019 de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres drijft een onderneming waarin gedurende het jaar 2017 meerdere werknemers werkzaam zijn.
2. Eiseres heeft op 26 juni 2017 bij de loonaangifte over het tijdvak mei 2017 correctieberichten ingezonden voor het tijdvak januari 2017 tot en met april 2017.
3. Verweerder heeft bij de beschikking Wtl 2017 van 18 juli 2018 het lage inkomensvoordeel (LIV) voor 2017 berekend naar een bedrag van € 2.194.
4. Bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
Geschil5. In geschil is of eiseres over het jaar 2017 een hoger bedrag aan het lage inkomensvoordeel (LIV) toekomt dan verweerder bij zijn beschikking van 18 juli 2018 heeft toegekend. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de werknemers van eiseres verzekerd zijn voor de Ziektewet (ZW).
6. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een hogere tegemoetkoming in de loonkosten voor drie medewerkers. De betreffende werknemers zijn werknemers in de zin van artikel 1.1, onder b, van de Wtl, hebben de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt en voldoen aan de voorwaarden voor het gemiddelde uurloon en aantal verloonde uren. De voorwaarde die verweerder heeft gesteld dat de indicatie ZW op ‘ja’ moet worden gezet is nergens in de Wtl genoemd.
7. Verweerder stelt dat geen recht bestaat op een hogere tegemoetkoming, omdat niet is voldaan aan vijf (cumulatieve) voorwaarden. In de loonaangiften van het tijdvak januari tot en met april 2017 is de indicatie voor de Ziektewet op ‘nee’ gezet waardoor bij de vaststelling voor het recht op het LIV terecht geen rekening is gehouden met de in die tijdvakken verantwoorde uren.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 1.1, onder b, van de Wtl definieert een werknemer als volgt:

“werknemer: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering”

9. Het recht op het LIV voor werknemers zonder doelgroepverklaring is in 2017 – voor zover hier van toepassing – in artikel 3.1 van de Wtl als volgt vastgelegd:
“1. Een werkgever heeft recht op een lage-inkomensvoordeel indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is waarvan:a. het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar:1°. gelijk is aan of meer bedraagt dan € 9,66 maar niet meer dan € 10,63; of2°. meer bedraagt dan € 10,63 maar niet meer dan € 12,08; enb. in het kalenderjaar ten minste 1248 verloonde uren zijn opgenomen in de loonaangifte.

2. Het eerste lid is niet of niet langer van toepassing indien de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt. Ingeval de periode waarin het lage-inkomensvoordeel van toepassing is, in de loop van een aangiftetijdvak eindigt, wordt die periode verlengd met het buiten die periode vallende deel van het aangiftetijdvak waarin die periode eindigt.

3. Het gemiddelde uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt vastgesteld door het jaarloon te delen door de verloonde uren.”

10. De behandeling van een verzoek voor het LIV is geregeld in artikel 4.1 en luidt – voor zover hier van belang - als volgt:

“1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeelt alle door een werkgever in het kalenderjaar gedane verzoeken om een of meer tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2.1 en artikel 3.1 gezamenlijk, berekent de hoogte van de tegemoetkomingen en stelt de uitkomst beschikbaar aan de inspecteur, waarbij:

het recht op de tegemoetkomingen wordt beoordeeld op basis van de beschikbare gegevens bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het college van burgemeester en wethouders omtrent de doelgroep en de gegevens in de polisadministratie omtrent de overige voorwaarden; en
de hoogte van de tegemoetkomingen wordt berekend op basis van de gegevens in de polisadministratie.

2 De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever worden beoordeeld op grond van de loonaangiften over een kalenderjaar zoals die uiterlijk op 1 mei van het daaropvolgende kalenderjaar zijn ingediend alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.

(…)

5 Voor de toepassing van dit artikel en artikel 4.2 wordt de werkgever geacht een verzoek om een tegemoetkoming als bedoeld in 3.1 te hebben gedaan indien uit de loonaangifte blijkt dat aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.1, is voldaan.”

11. De toelichting van de UWV op de rekenregels Wtl luidt – voor zover hier van belang – luidt als volgt:

“De werknemerHet moet gaan om een werknemer die verzekerd is voor één of meer werknemersverzekeringen. In de aangifte loonheffingen moet daarom een of meer indicaties verzekerd voor de werknemersverzekeringen gevuld zijn met “J”.”

12. Eiseres heeft gesteld dat voor de betreffende werknemers is voldaan aan de vereisten die in artikel artikel 1.1 en artikel 3.1 van de Wtl gesteld zijn. Uit de hierboven genoemde toelichting van de UWV volgt dat een werknemer voor toepassing van de LIV niet voor alle werknemersverzekeringen verzekerd dient te zijn. Nu uit de door eiseres overgelegde loonaangiften is gebleken dat voor de betreffende werknemers de werknemersverzekeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidswet (WW) de indicaties zijn ingevuld met “J” is reeds voldaan aan de wettelijke vereisten voor toepassing van het LIV. Dat voor de verzekeringen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de ZW niet een “J” is ingevuld maakt dit niet anders. Verweerder heeft in dat verband ter zitting verklaard dat hij ook niet betwist dat de premies voor de ZW zijn betaald of dat sprake is van een werknemer. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de werknemers van eiseres voldoen aan alle wettelijke vereisten voor toepassing van het LIV. Dat, zoals verweerder stelt, de beoordeling of aan alle vereisten wordt voldaan automatisch geschiedt, waarbij alleen wordt gecontroleerd of de indicatie voor de Ziektewetverzekering op “ja” is gezet, doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank overweegt dat verweerder naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd had moeten nagaan of, in weerwil van de negatieve indicatie, de werknemers feitelijk wel verzekerd waren en niet moeten volharden in de verwijzing naar de automatische controle.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is dient het beroep gegrond te worden verklaard en de bestreden uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb het bezwaar gegrond te verklaren en de aanspraak van eiseres op LIV over 2017 vast te stellen op € 4.592.
Proceskosten
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar gegrond en stelt het LIV 2017 van eiseres vast op € 4.592;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.