In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Delft. De naheffingsaanslag, die een bedrag van € 90,50 omvatte, was opgelegd omdat de auto van eiser geparkeerd stond op een locatie waar alleen met een vergunning of tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd mocht worden. Eiser betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij op het moment van de constatering van de overtreding zijn auto aan een laadpaal had aangesloten en parkeergeld had betaald.
Tijdens de zitting op 26 september 2019 heeft eiser verklaard dat hij kort voor de constatering van de overtreding zijn auto had geparkeerd om enkele zaken af te geven bij een zieke collega. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van eiser twee minuten na de constatering van de overtreding was aangesloten op de laadpaal en dat eiser drie minuten later ook daadwerkelijk parkeerbelasting had voldaan. De rechtbank oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen, en dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.