ECLI:NL:RBDHA:2019:13017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
NL19.27602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van transgender vrouw in detentiecentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een transgender vrouw tegen de maatregel van bewaring die haar was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die de Colombiaanse nationaliteit heeft, was geplaatst op de mannenafdeling van een detentiecentrum, wat haar in haar persoonlijke levenssfeer ernstig beperkte. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van eiseres, zoals haar transgenderidentiteit en de gevolgen daarvan voor haar detentieomstandigheden. De rechtbank stelde vast dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen kenbare belangenafweging was gemaakt over de plaatsing van eiseres op de mannenafdeling. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen, met terugwerkende kracht tot 26 november 2019. Tevens werd de staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.960,- aan eiseres voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.27602

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

eiseres,
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. L.B. Vellenga - van Nieuwkerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. K.M.A. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiseres ingesteld beroep. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiseres is een transgender vrouw en wil als vrouw worden aangesproken.
2. Eiseres heeft de gronden voor het opleggen van de maatregel van bewaring niet bestreden en heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging op zichzelf rechtmatig was. Eiseres heeft echter aangevoerd dat de omstandigheden in detentie maken dat de detentie voor haar onevenredig bezwarend is. Zij is als transgender vrouw geplaatst op de mannenafdeling van detentiecentrum [plaats] (hierna: het DTC). Verder mag zij op het DTC niet de verzorgingsmiddelen gebruiken die zij als transgender vrouw nodig heeft. Eiseres heeft hierover contact opgenomen met de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), maar dat heeft tot op dit moment niet tot een wijziging in de detentieomstandigheden geleid. De detentie valt eiseres heel zwaar en zij ervaart de omstandigheden als een ernstige inperking van haar persoonlijke levenssfeer.
2.1
Verweerders gemachtigde heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is gehoord en in staat is gesteld te reageren op het voornemen om haar de maatregel van bewaring op te leggen. Verweerder heeft geen aanleiding gezien af te zien van de oplegging van de maatregel. Verder heeft verweerders gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden in detentie bij de oplegging van de maatregel geen rol kunnen spelen. Eiseres kan daarover in beginsel klagen bij de instelling waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, in casu het DTC.
2.2
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 94, zesde lid, Vw is bepaald dat, indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond verklaart.
2.2.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 12 oktober 2012 (zaaknummer 201201589/1/V3; www.raadvanstate.nl) geoordeeld dat de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring dient te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime.
2.2.2
In het onderhavige geval heeft verweerder ten onrechte nagelaten zich bij plaatsing van eiseres op de mannenafdeling in het DTC rekenschap te geven van de specifieke omstandigheden van eiseres. Hoewel eiseres, blijkens het proces-verbaal van gehoor van 18 oktober 2019, bij die gelegenheid geen verklaringen heeft afgelegd over haar specifieke omstandigheden, had verweerder hiervan wel op de hoogte kunnen en moeten zijn. Verweerder had al uit het dossier kunnen afleiden dat eiseres zich naar de buitenwereld toe presenteert als vrouw. Immers, in het proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2019 is gerelateerd dat eiseres aangesproken wenst te worden als vrouw, terwijl in haar paspoort is vermeld dat het geslacht mannelijk is. Daarnaast is in het dossier een foto opgenomen. Indien verweerder twijfels zou hebben gehad op dit punt, had verweerder hier bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling gericht vragen over moeten stellen. Verweerder had bij de overplaatsing van eiseres naar het DTC een afweging van alle betrokken belangen moeten maken. Hierbij diende verweerder zich af te vragen of eiseres, als transgender vrouw, op de mannenafdeling van het DTC kon worden geplaatst, zonder haar in haar persoonlijke levenssfeer te raken. Ook had verweerder zich rekenschap dienen te geven van de mogelijkheden voor eiseres om zich in detentie (lichamelijk) te verzorgen. Een en ander maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder eiseres niet, althans niet zonder eiseres daarover te horen en zonder daartoe een kenbare belangenafweging te maken, op de mannenafdeling van het DTC had kunnen plaatsen, bezien in het licht van het daar geldende regime.
3. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van tenuitvoerlegging op het DTC onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 26 november 2019.
4. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 37 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 37 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.960,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 26 november 2019;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 2.960,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.