ECLI:NL:RBDHA:2019:13045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
NL19.28116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak na overschrijding van de termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die al meer dan zevenenhalve maand in bewaring was. Eiser had op 1 mei 2019 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld in dit specifieke geval zwaarder weegt dan het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden met het oog op uitzetting. Eiser had weliswaar niet zijn broertje gevraagd om te helpen met het verkrijgen van identificerende documenten, maar hij had wel actief geprobeerd contact te leggen met de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat er geen contra-indicaties waren die het voortzetten van de bewaring rechtvaardigden. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 december 2019. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28116

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 mei 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Deze beroepsgrond slaagt.
3. Naar vaste jurisprudentie komt bij een overschrijding van de zesmaandentermijn in beginsel meer gewicht toe aan het belang van de vreemdeling bij opheffing van de bewaring dan aan de belangen van verweerder bij het voortzetten daarvan, tenzij sprake is van contra-indicaties. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de duur van de bewaring zo beperkt mogelijk dient te zijn. Dit brengt mee dat, naarmate de vrijheidsontneming van de vreemdeling langer voortduurt, zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder zal gaan wegen.
3.2
De totale bewaring van eiser duurt op dit moment meer dan zevenenhalve maand (vanaf 12 april 2019 maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vw en vanaf 1 mei 2019 maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw).
De rechtbank is van oordeel dat het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld in dit specifieke geval nu zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om eiser met het oog op uitzetting in bewaring te houden. Weliswaar is de omstandigheid dat eiser zijn broertje, met wie hij stelt regelmatig contact te hebben, niet heeft gevraagd te helpen met het verkrijgen van (identificerende) documenten om terug te kunnen keren een vorm van actieve frustratie, maar daartegenover staat dat eiser heeft mee gewerkt aan de presentatie in persoon bij de autoriteiten van Marokko, op 25 november 2019 een brief via de mail – met tussenkomst van Vluchtelingenwerk Nederland – heeft geschreven aan de Marokkaanse autoriteiten en dat hij ook met Vluchtelingenwerk Nederland heeft gebeld met deze autoriteiten. Die twee pogingen om met de autoriteiten in contact te komen, heeft verweerder niet betwist. Dat eiser niet daadwerkelijk in contact heeft kunnen komen met de Marokkaanse autoriteiten weegt de rechtbank niet in zijn nadeel mee, omdat niet gesteld of gebleken is dat hij hier iets aan kon doen. Verweerder voert geen omstandigheden aan die moeten leiden tot het oordeel dat aan zijn belangen op dit moment een groter gewicht dient te worden toegekend dan aan de belangen van eiser.
4. Het beroep is gegrond. Gelet hierop laat de rechtbank de overige gronden onbesproken. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 december 2019.
5. Eiser heeft geen verzoek tot schadevergoeding ingediend. Anders dan bij eerste beroepen (artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw) toetst de rechter bij verlengings-besluiten niet ambtshalve of er recht op schadevergoeding bestaat. Alleen al hierom hoeft de rechtbank geen oordeel te geven over de bewaringsperiode tussen 22 oktober 2019 en 5 december 2019.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 december 2019;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van H. Philips, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.